ECLI:NL:RBZWB:2024:2541
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijbewijs ongeldigverklaring
Op 18 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.J. van de Laar, tegen de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Verzoekster had een voorlopige voorziening aangevraagd tegen de ongeldigverklaring van haar rijbewijs. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en heeft zonder zitting uitspraak gedaan, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter benadrukte dat de voorlopige voorzieningenprocedure bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van het verzoek speelde de spoedeisendheid een belangrijke rol. De griffier had verzoekster eerder verzocht om een toelichting te geven op het spoedeisend belang, maar verzoekster had niet op alle vragen geantwoord en geen onderbouwing gegeven voor haar stelling dat haar vader haar niet meer kon brengen of halen.
Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er onvoldoende bewijs was voor een spoedeisend belang en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.