ECLI:NL:RBZWB:2024:253

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
C/02/415564 / JE RK 23-1933
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 8 januari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vraagtekens gezet bij de rol en werkwijze van Crossroads in de regio Hart van Brabant, vooral in vergelijking met de wettelijke positie van de gecertificeerde instelling (GI) bij een ondertoezichtstelling (OTS). De kinderrechter oordeelt dat het een jaar lang niet inzetten van hulpverlening niet in het belang van de kinderen is. De ouders van de minderjarigen, bijgestaan door hun advocaten, hebben hun standpunten naar voren gebracht. De GI heeft aangegeven dat er nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen, vooral door de moeizame communicatie tussen de ouders en het gebrek aan fysiek contact tussen de kinderen en de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie in het afgelopen jaar ongewijzigd is gebleven en dat er geen hulpverlening heeft plaatsgevonden. De kinderrechter heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 2 januari 2025, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze beslissing is genomen met het oog op de belangen van de kinderen en de noodzaak voor de GI om de voortgang van de hulpverlening te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/415564 / JE RK 23-1933
Datum uitspraak: 8 januari 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
locatie Tilburg,
betreffende

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
hierna te noemen: de moeder
wonende te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. J.C. Hissink, advocaat te Tilburg.
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. A. Dekkers-de Jong, advocaat te Tilburg.

Het nader procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 20 december 2023 en de daarin vermelde stukken.
Op 8 januari 2024 heeft de kinderrechter de zaak, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigsters namens de GI.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben afzonderlijk van elkaar op 8 januari 2024 met de kinderrechter gesproken.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 2 januari 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 2 januari 2023 tot 2 januari 2024. Bij beschikking van 20 december 2023 is deze ondertoezichtstelling verlengd met ingang van 2 januari 2024 tot 16 januari 2024 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden in afwachting van de mondelinge behandeling.

Het verzoek

Thans is aan de orde het verzoek van de GI, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen tot 2 januari 2025.

De standpunten

De GI heeft ter onderbouwing van het verzoek aangegeven dat er nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat zij klem zitten in de strijd tussen hun ouders. Het contact tussen de ouders verloopt nog steeds moeizaam en onduidelijkheden zorgen voor onrust. Het lukt de ouders niet om het wantrouwen richting elkaar ondergeschikt te namen aan de belangen van de kinderen. Daarnaast zijn er zorgen over de opvoedsituatie bij de vader op praktisch en sociaal-emotioneel vlak. Daar is nog steeds onvoldoende zicht op. De kinderen hebben ook het afgelopen jaar geen fysiek contact gehad met de vader. Er vindt alleen elke week 15 minuten telefonisch contact plaats. Deze gesprekken verlopen moeizaam. Er vinden structureel gesprekken plaats tussen de GI en de vader met zijn begeleider om onduidelijkheden te voorkomen, waarin ook adviezen aan de vader worden gegeven voor de telefoongesprekken met de kinderen. De vader vindt het lastig om aansluiting bij de kinderen te vinden. Hij wil graag uitbreiding middels videobellen, maar de GI vindt dat de vader en de kinderen hierin door de hulpverlening begeleid moeten worden. In het afgelopen jaar is wel de afspraak gemaakt dat de moeder wekelijks via de app-groep een update stuurt over de kinderen aan de vader en de GI. Partijen zijn in februari 2023 door de GI aangemeld bij Crossroads zodat met hulpverlening gewerkt kon gaan worden aan de doelen van de ondertoezichtstelling. Crossroads heeft hen eerst verwezen naar de Viersprong, maar deze organisatie kon niet inzetten op het contact tussen de kinderen en de vader. Het is niet wenselijk om dit stuk bij een andere hulpverlener neer te leggen. De GI heeft blijkens het werkplan OTS eind juli 2023 naar Crossroads gecommuniceerd dat het wenselijk was om het gehele proces bij [jeugdorganisatie] neer te leggen en dat de hulpverlening zo spoedig mogelijk gestart moest worden. Vervolgens zijn de ouders via Crossroads aangemeld bij [jeugdorganisatie]. Het heeft lang geduurd, tot november 2023, voordat aldaar intakegesprekken met de ouders konden plaatsvinden. [jeugdorganisatie] zal zich richten op de omgang tussen de vader en de kinderen en de oudercommunicatie. Het is wenselijk dat de ouders een bepaalde mate van communicatie met elkaar bereiken, maar dit is geen drempel voor uitbreiding van de omgangsregeling. Net voor de kerstvakantie hebben de gezinsvoogden een gesprek gehad met de hulpverleners van [jeugdorganisatie]. Daar is een hulpverleningslijn uit gevolgd. Dit zal binnenkort besproken zal worden met de ouders. De GI verwacht dat niet dat [jeugdorganisatie] binnen een half jaar klaar zal zijn. De doelen van de ondertoezichtstelling, inhoudende dat de kinderen onbelast contact kunnen hebben met beide ouders en dat de ouders voldoende kunnen aansluiten bij de behoefte en belangen van de kinderen, zijn onveranderd.
Door en namens de vader is naar voren gebracht dat hij het eens is met verlenging van de ondertoezichtstelling, maar dan voor een kortere duur onder aanhouding van het verdere verzoek. De vader heeft al sinds mei 2022 geen fysiek contact met de kinderen. Het belcontact van eenmaal per week was er al voor de ondertoezichtstelling. In het afgelopen jaar is er geen verbetering opgetreden van deze situatie, omdat er niets is gebeurd. Dat de GI via Crossroads de hulpverlening moet aanvragen, heeft alleen maar meer wachttijd opgeleverd, terwijl de regiefunctie bij de GI behoort te liggen. In de uitspraak van de rechtbank van 2 januari 2023 staat aangegeven dat er ingezet moet worden op uitbreiding van het contact tussen de vader en de kinderen. Het vlottrekken van de oudercommunicatie mag geen voorwaarde hiervoor zijn. [jeugdorganisatie] was eerder betrokken middels een kindbehartiger. Het is onbegrijpelijk dat het bijna een jaar heeft geduurd voordat de juiste hulpverlening kon starten wederom bij [jeugdorganisatie]. [jeugdorganisatie] heeft aangegeven dat er binnen drie maanden gekeken moet worden naar de mogelijkheden van fysiek contact tussen de kinderen en de vader. De vader wil binnen zes maanden concrete voortgang gaan zien. De vader vindt het van belang dat er door de rechtbank een vinger aan de pols wordt gehouden. De vader verzoekt daarom de ondertoezichtstelling uit te spreken voor de duur van zes maanden onder aanhouding van het verdere verzoek.
Door en namens de moeder is aangegeven dat zij instemt met het verzoek. De moeder deelt de frustratie van de vader dat er in het afgelopen jaar geen hulpverlening heeft plaatsgevonden. [jeugdorganisatie] is echter inmiddels gestart. De moeder wil het positief benaderen. Het deels aanhouden van het verzoek van de GI leidt mogelijk tot verharding in de verhouding tussen de ouders en creëert bepaalde verwachtingen, terwijl het van belang is dat de ouders zich zoveel mogelijk gezamenlijk richten op dit hulpverleningstraject. De moeder staat open voor uitbreiding van het contact tussen de kinderen en de vader, maar uit het verleden is gebleken dat dit zorgvuldig, rustig en op een positieve wijze moet plaatsvinden met oog voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. De moeder wil een duurzame oplossing om rust in de omgangsregeling en voor de kinderen te bereiken.
Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hebben aangegeven dat zij het prettig vinden dat de gezinsvoogden van de GI betrokken zijn.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de situatie in het afgelopen jaar ongewijzigd is gebleven, omdat er geen hulpverlening heeft plaatsgevonden. De kinderrechter begrijpt de frustratie van de ouders hieromtrent en acht deze situatie ook niet in het belang van de kinderen.
De kinderrechter merkt daarover op dat de onderhavige zaak niet de eerste is waarbij de door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening niet (volledig) dan wel na lange tijd wordt ingezet, waarbij de GI aangeeft dat dit te maken heeft met de rol van Crossroads bij het inzetten van hulpverlening. De kinderrechter overweegt dat de wettelijke regietaak binnen een door de rechter uitgesproken ondertoezichtstelling is neergelegd bij de GI. De GI - in persoon van de jeugdbeschermer - bepaalt of, en zo ja welke, jeugdhulp is aangewezen bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel (artikel 3.5, eerste lid, Jw). De GI kan niet zomaar jeugdhulp inzetten die niet door de gemeente is ingekocht. Een door de GI noodzakelijk geachte specifieke vorm van jeugdhulp kan door de gemeente worden geweigerd, bijvoorbeeld omdat naar de mening van de gemeente een vergelijkbare vorm van jeugdhulp beschikbaar is. Dit lijkt hier echter niet het geval te zijn. In het onderhavige geval geeft de GI aan dat Crossroads de ouders in eerste instantie heeft verwezen naar een hulpverleningsinstantie die niet de passende hulp kon bieden en partijen na het verstrijken van de nodige tijd, waarin de zaak bij Crossroads lag, pas terechtkonden bij [jeugdorganisatie]. Daarnaast geven ouders en de GI aan dat ook de nodige tijd voorbij is gegaan doordat de ouders op een wachtlijst bij Crossroads hebben gestaan. Deze handelwijze acht de kinderrechter niet in het belang van de kinderen.
Zoals de ouders ook hebben beaamd, is er nog steeds sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling verlengen.
De kinderrechter ziet onvoldoende aanleiding om de duur van de ondertoezichtstelling te beperken onder aanhouding van het verdere verzoek. [jeugdorganisatie] is pas onlangs gestart. Er is in de afgelopen periode geïnventariseerd welke stappen gezet kunnen gaan worden. [jeugdorganisatie] heeft dit besproken met de GI en de GI zal dit binnenkort met de ouders gaan bespreken. Het is aan de GI om de voortgang, ook ten aanzien van het contact met de vader, te waarborgen. De kinderrechter verwacht, gezien de complexiteit, niet dat de zorgen binnen een jaar weggenomen kunnen worden. Daarnaast zal een tussentijdse toets bij de kinderrechter ertoe kunnen leiden dat ouders weer tegenover elkaar komen te staan, terwijl zij binnen dit traject zich moeten gaan richten op de samenwerking. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling verlengen tot 2 januari 2025.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 16 januari 2024 tot
2 januari 2025;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2024 door mr. Combee, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 19 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.