Op 17 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, als bewindvoerder over de goederen van de huurder, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg. Dit besluit, genomen op 13 februari 2024, behelst de sluiting van een woning voor een periode van zes maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs in de woning. De burgemeester had de sluiting op 29 februari 2024 willen effectueren, maar heeft deze opgeschort tot drie dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting is gebleken dat de huurder onder bewind staat en dat de sluiting van de woning ernstige gevolgen kan hebben voor zijn gezondheid en welzijn. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van de huurder, zoals zijn autisme en de gevolgen van de sluiting voor zijn woonsituatie.
Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten het bestreden besluit te schorsen tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.760,60, inclusief griffierecht. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.