Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 535.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende, die het niet eens was met deze waardevaststelling, stelde dat de waarde maximaal € 423.880 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals taxateurs van de heffingsambtenaar.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van het object niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de heffingsambtenaar de juiste taxatiewijzer heeft gebruikt en voldoende rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van asbest in de garage en schuur. Hoewel belanghebbende aanvoert dat de waarde te hoog is vastgesteld vanwege beperkingen op de woning en de aanwezigheid van een loods die niet op het perceel aanwezig zou zijn, oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar de waarde correct heeft vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de waarde jaarlijks opnieuw moet worden vastgesteld en dat eerdere waarden geen rol spelen in deze beoordeling.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet vergoed, en de uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.