Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partijen
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 17 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van drie pogingen tot doodslag en zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging hield in dat de verdachte met een ploertendoder op de hoofden van drie slachtoffers had geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen zorgvuldig beoordeeld. Er waren significante inconsistenties in de verklaringen van de slachtoffers, waaronder onduidelijkheden over de dader en de omstandigheden van het geweldsincident. De rechtbank merkte op dat de slachtoffers niet altijd bijstand hadden van een tolk, wat hun verklaringen minder betrouwbaar maakte. Bovendien was er geen objectief bewijs dat de verdachte bij het geweldsincident betrokken was.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de kosten van de verdachte voor de benadeelde partijen op nihil vastgesteld.