ECLI:NL:RBZWB:2024:2509

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
02-001577-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens poging tot doodslag met ploertendoder

Op 17 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van drie pogingen tot doodslag en zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging hield in dat de verdachte met een ploertendoder op de hoofden van drie slachtoffers had geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen zorgvuldig beoordeeld. Er waren significante inconsistenties in de verklaringen van de slachtoffers, waaronder onduidelijkheden over de dader en de omstandigheden van het geweldsincident. De rechtbank merkte op dat de slachtoffers niet altijd bijstand hadden van een tolk, wat hun verklaringen minder betrouwbaar maakte. Bovendien was er geen objectief bewijs dat de verdachte bij het geweldsincident betrokken was.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de kosten van de verdachte voor de benadeelde partijen op nihil vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-001577-24
vonnis van de meervoudige kamer van 17 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende [woonadres]
raadsvrouw mr. A. Darrazi, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te doden, dan wel dat hij hen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel een poging daartoe heeft gedaan door met een ploertendoder op hun hoofd of gezicht te slaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die meerdere malen met een ploertendoder op de hoofden van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft geslagen. Hij vordert verdachte vrij te spreken van de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag en subsidiair ten laste gelegde zware mishandelingen omdat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Wel komt hij tot een bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het geweldsincident. De verklaringen van aangevers zijn onvoldoende betrouwbaar. Bovendien zijn de aangevers niet gehoord met bijstand van een tolk. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek op. Gelet hierop moeten de verklaringen van aangevers worden uitgesloten van het bewijs. Verder objectief bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij het geweldsincident is er niet.
Indien de rechtbank van oordeel is dat wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het geweldsincident, is de verdediging evenals de officier van justitie van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandelingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat er op 1 januari 2024 een geweldsincident heeft plaatsgevonden op het [adres] te [plaats] . Aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren bij dit incident betrokken en hebben daardoor letsel opgelopen. In deze woning waren naast de aangevers ook een aantal andere personen aanwezig, waaronder verdachte.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte betrokken is geweest bij dit geweldsincident. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wijzen verdachte namelijk aan als de persoon die hen met een ploertendoder heeft geslagen.
De rechtbank constateert dat volgens het proces-verbaal van bevindingen, op het moment dat de politie na de melding ter plaatse was, door [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is aangegeven dat de dader een bril zou dragen, terwijl verdachte geen bril draagt. Ten tijde van het incident was er wel één andere persoon met een bril in de woning aanwezig. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben het vervolgens in hun aangifte bij de beschrijving van de dader niet meer over een bril. Het signalement dat zij dan geven loopt ook ten aanzien van de kleding en de lengte van de dader onderling uiteen. Volgens [getuige] zou de dader bruin haar en stekels hebben terwijl verdachte dat niet heeft. [slachtoffer 3] verklaart in eerste instantie dat de dader zwart langer haar gekamd naar de linkerzijde en bruine ogen had, en noemt de naam [naam] . Ook de beschrijving van de gebeurtenissen door aangevers komen niet overeen. Zo verklaren zij verschillend over hoeveel personen er in de woning waren en hoeveel mensen er ten tijde van het incident in het trapgat aanwezig waren. Voor [slachtoffer 1] geldt bovendien dat hij kort voordat hij de man zag die hem met een ploertendoder sloeg een bijtende vloeistof in zijn ogen had gekregen, waardoor hij heel slecht zicht had en zijn waarnemingsvermogen is beïnvloed. Daar komt bij dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] Pools spreken, maar dat alleen [slachtoffer 2] tijdens zijn aangifte is bijgestaan door een Poolse tolk. De aangevers zijn dus tijdens een groot deel van hun verklaringen – de aangiftes en aanvullende verhoren – niet bijgestaan door een Poolse tolk. Deze verklaringen zijn het Engels zijn opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat met name de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] daardoor met extra behoedzaamheid moeten worden bekekenen.
Tijdens de aanvullende verhoren van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op 3 januari 2024 zijn zij geconfronteerd met de foto’s die de politie heeft genomen van de mannen die ten tijde van het incident aanwezig waren. Hierbij hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verdachte aangewezen als de persoon die hen met de ploertendoder heeft geslagen. Echter, de rechtbank is van oordeel dat aan het resultaat van deze fotoconfrontatie minder waarde kan worden gehecht. Dit omdat [slachtoffer 1] vóór deze fotoconfrontatie een foto van verdachte heeft ontvangen van de coördinator van het uitzendbureau waar hij werkte. [slachtoffer 1] heeft deze foto van verdachte vervolgens aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] laten zien. Op het moment van de fotoconfrontatie hadden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dus al een foto gezien van de voor hen vermoedelijke dader. Dit maakt de fotoconfrontatie minder betrouwbaar omdat het hun herkenning kan hebben beïnvloed.
Het dossier bevat ook geen objectief aanvullend bewijs op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte bij het geweldsincident betrokken was en ook degene was die met de ploertendoder heeft geslagen. Al hoewel de getuigenverklaringen ter zitting wel wat meer duidelijkheid hebben gebracht, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de hiervoor aangegeven omstandigheden, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is die de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken.

5.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 10.910,00 voor feit 1. Ter zitting heeft de benadeelde partij de vordering aangepast en een schadevergoeding gevorderd van € 7.910,00, bestaande uit € 910,00 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een materiële schadevergoeding van € 500,00 en een vergoeding voor immateriële schade die hij niet op een bedrag heeft vastgesteld voor feit 2. Ter zitting heeft de benadeelde partij de vordering aangevuld en een schadevergoeding gevorderd van € 10.500,00, bestaande uit € 500,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 8.000,00, waarvan € 2.100,00 aan materiële schade, voor feit 3.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 april 2024.