In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 april 2024 een beslissing genomen in het kader van een verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1993, had een verzoek ingediend om schadevergoeding ten laste van de Staat voor de kosten van rechtsbijstand en de kosten van het indienen en behandelen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft op 11 maart 2024 de officier van justitie, mr. J. Castelein, en de gemachtigd raadsman, mr. R. Wouters, gehoord. De verzoeker was niet verschenen bij de behandeling in raadkamer, maar de raadsman handhaafde het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. Op basis van artikel 530 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd, een schadevergoeding worden toegekend. De rechtbank concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om het verzoek tot schadevergoeding toe te kennen. Het verzochte bedrag van € 2.663,60 voor rechtsbijstand werd als voldoende onderbouwd beschouwd, evenals het forfaitaire bedrag van € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toegewezen tot een totaalbedrag van € 3.343,60. Dit bedrag zal worden overgemaakt aan de respectieve advocaten van de verzoeker. Tegen deze beslissing staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.