Op 25 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker, geboren in 1999, die niet aanwezig was bij de behandeling in de raadkamer. De officier van justitie, mr. J. Castelein, en de gemachtigd raadsman, mr. M. Houweling, waren wel aanwezig. De verzoeker was op de hoogte gesteld van het sepot van zijn zaak, maar de raadsman stelde dat hij en de verzoeker niet op de hoogte waren van het sepot op het moment dat de werkzaamheden voor de stafzaak werden verricht. Het verzoekschrift strekte tot toekenning van een vergoeding van € 700,30 voor rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om het verzoek tot schadevergoeding toe te kennen, aangezien de raadsman voldoende had toegelicht dat hij niet op de hoogte was van het sepot voordat hij zijn werkzaamheden verrichtte. De rechtbank besloot het verzoek tot schadevergoeding toe te wijzen en kende een totaalbedrag van € 1.380,30 toe aan de verzoeker, dat overgemaakt zal worden op een door de rechtbank aangegeven rekening.
De beslissing is genomen door mr. J.P.M. Hopmans, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.