Op 25 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klaagster, tevens beslagene, had op 2 februari 2024 een klaagschrift ingediend ter opheffing van het beslag op haar hond, een Mechelse Herder, die op 6 december 2023 in beslag was genomen na twee bijtincidenten. Tijdens de behandeling op 11 maart 2024 werd de officier van justitie gehoord, die het standpunt innam dat het beslag gehandhaafd moest blijven. Dit werd onderbouwd door een risicoanalyse van de Universiteit van Utrecht, die concludeerde dat de hond niet teruggegeven kon worden aan de klaagster en zelfs geëuthanaseerd moest worden vanwege het hoge risico dat de hond vormde voor mensen en andere dieren.
De rechtbank oordeelde dat het beslag op de hond rechtmatig was en dat er voldoende redenen waren om het beslag te handhaven. De klaagster werd verweten onvoldoende zorg te hebben gedragen voor het onschadelijk houden van een gevaarlijk dier. De rechtbank concludeerde dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen de opheffing van het beslag en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de hond zou bevelen. Daarom werd het klaagschrift ongegrond verklaard.
De beslissing werd genomen door rechter J.P.M. Hopmans en is op 25 maart 2024 openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of de klaagster.