Op 25 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker die niet is veroordeeld en wiens zaak is geseponeerd. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. M. Houweling, had verzocht om een vergoeding van € 733,65 voor rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op de hoogte was van het sepot, maar dat hij en zijn raadsman niet wisten dat de zaak geseponeerd was voordat zij juridische stappen ondernamen. De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om het verzoek tot schadevergoeding toe te kennen, aangezien de raadsman voldoende had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van het sepot voordat hij zijn werkzaamheden verrichtte. De rechtbank heeft het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.413,65, dat zal worden overgemaakt aan de Stichting Beheer Derdengelden Van de Luijtgaarden Advocaten BV. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier I.L. Bruijnooge en is openbaar uitgesproken.