Op 25 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift is ingediend op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager, geboren in 2006 en vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. H. Goedegebure, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van een personenauto. Tijdens de behandeling op 11 maart 2024 was de klager, ondanks behoorlijke oproeping, niet verschenen. De officier van justitie, mr. J. Castelein, heeft tijdens de zitting aangegeven dat er geen strafvorderlijk belang meer is bij het voortduren van het beslag, aangezien de inbeslaggenomen auto op 29 februari 2024 aan de vader van de klager zou worden teruggegeven. Hierdoor is het beslag opgeheven, wat volgens de officier van justitie betekent dat het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het belang van de strafvordering vereist dat het beslag wordt voortgezet. De rechtbank concludeert dat het beslag, dat was gelegd op grond van artikel 94 Sv, is geëindigd door de beslissing van de officier van justitie. Aangezien er geen strafvorderlijk belang meer is, heeft de rechtbank de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Deze beslissing is op 25 maart 2024 gegeven door rechter mr. J.P.M. Hopmans in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.