ECLI:NL:RBZWB:2024:2488

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
02/004353-24, 02/094844-24 (ttz gev), 02/256687-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en wapenbezit met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en het voorhanden hebben van wapens en munitie van categorie III. De zaak werd behandeld op de zitting van 2 april 2024, waar de officier van justitie, mr. R. Jacobs, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlasteleggingen, waaronder het afpersen van een aangever met een mes en het voorhanden hebben van alarm/startpistolen, wettig en overtuigend bewezen waren. De rechtbank achtte de verklaring van de aangever, die op 4 januari 2024 werd bedreigd, geloofwaardig en ondersteund door camerabeelden en ander bewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan gedragsinterventies en ambulante behandeling. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 250,00 aan de benadeelde partij te betalen, met wettelijke rente vanaf de datum van het feit. De rechtbank legde ook een vordering tot tenuitvoerlegging op voor een eerder opgelegde werkstraf, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/004353-24, 02/094844-24 (ttz gev), 02/256687-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman: mr. T. Polat, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 april 2024, waarbij de officier van justitie mr. R. Jacobs en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met parketnummer 02/256687-23 en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken met de parketnummers 02/004353-24 en 02/094844-24 gevoegd.

2.De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- een ander met een mes heeft afgeperst (02/004353-24);
- wapens en munitie voorhanden heeft gehad (02/094844-24).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/004353-24 en 02/094844-24
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/004353-24
De verdediging is van mening dat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen en verzoekt om partiele vrijspraak van het geweldscomponent.
02/094844-24
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/004353-24
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De rechtbank neemt de aangifte van [aangever] als uitgangspunt, nu deze wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen en er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaring. Uit deze aangifte blijkt dat [aangever] op 4 januari 2024 naar het station Breda is gegaan om aldaar een Moncler-jas te kopen van verdachte nadat hij met verdachte via Telegram hieromtrent afspraken had gemaakt. Hij is in de auto van verdachte gestapt, maar hield één been buiten de auto omdat hij het niet vertrouwde. Hij kreeg, nadat hij kenbaar maakte niet het gehele bedrag bij zich te hebben, een mes op zijn keel gezet. Hij voelde dat het mes in zijn keel prikte. Verdachte zei [aangever] het geld (250 euro) op de grond te gooien waarop [aangever] het geld op het dashboard heeft gegooid. Verdachte haalde vervolgens het mes van de keel van [aangever] en [aangever] stapte uit de auto waarna de verdachte met open zijportier wegreed.
Op de beelden is te zien dat [aangever] bij een grijze Opel Corsa instapt en zijn been buiten de auto houdt. Op de beelden is ook te zien dat de aangever geld in zijn hand neemt en vervolgens dat de bestuurder iets in zijn linker hand lijkt te pakken vanaf de kant van zijn portier. Vervolgens beweegt de linkerhand meermalen in een vuist geklemd richting het hoofd, hals en bovenlichaam van de aangever. Vervolgens is te zien dat aangever biljetten op het dashboard gooit en met beide handen omhoog uit de auto stapt.
Op 4 januari 2024 heeft er onderzoek plaatsgevonden aan de auto van verdachte, een grijze Opel Corsa voorzien van [kenteken] , waarbij in het vak van de bestuurdersportier een mes is aangetroffen.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij het geld van aangever heeft gehouden nadat aangever was uitgestapt.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte geweld heeft gebruikt door een mes op de keel van [aangever] te zetten met het oogmerk om [aangever] te dwingen hem geld af te staan. De verklaring van verdachte dat hij het mes enkel heeft getoond vindt geen steun in het dossier waar tegenover staat dat, zoals gezegd, op de camerabeelden is te zien dat de gebalde vuist van de verdachte waarin een voorwerp lijkt te zijn geklemd meermalen beweegt richting het hoofd, hals en bovenlichaam van [aangever] .
02/094844-24
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het tenlaste gelegde bezit van twee alarm/startpistolen en 33 knalpatronen wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie en op de zitting van 2 april 2024;
-het aantreffen van de alarm/startpistolen in de auto en de munitie in de slaapkamer van verdachte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/004353-24
op 4 januari 2024 te Breda, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 250 euro dat geheel aan die [aangever] toebehoorde, door die voornoemde [aangever] een mes te tonen en een mes op/tegen de keel van die [aangever] te zetten en te houden en die [aangever] de woorden toe te voegen: “Gooi het op de grond”;
02/094844-24
op 4 januari 2024 te Waalwijk, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarm/startpistool merk Bruni (BBM) type 315 Auto en een alarm/startpistool merk Bruni (BBM) type New Police en munitie van categorie III, te weten 33 knalpatronen voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport, waaronder het deelnemen aan een gedragsinterventie voor cognitieve en praktische vaardigheden en het meewerken aan ambulante behandeling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn baan als verkeersregelaar. Verdachte is bereid mee te werken aan alle bijzondere voorwaarden en is gemotiveerd om aan zichzelf te werken. De verdediging verzoekt een taakstraf op te leggen en een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feitVerdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing. Verdachte heeft een mes op de keel gezet van de toen zestienjarige aangever en heeft geroepen dat de aangever het geld op de grond moest gooien. Deze gebeurtenissen zijn voor aangever zeer ingrijpend geweest. Het incident heeft dan ook veel impact op aangever gemaakt. Verdachte heeft zich daar blijkbaar niet om bekommerd, maar heeft alleen gedacht aan het geld dat hij kon buitmaken.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee alarm/startpistolen en 33 knalpatronen. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie brengt onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving met zich mee.
De rechtbank merkt op dat verdachte geen volledige openheid van zaken heeft gegeven en opportunistisch lijkt te verklaren. Ook heeft hij de feiten gepleegd terwijl hij op dat moment in een proeftijd liep ten aanzien van een eerder opgelegde straf.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport van 26 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte heeft meegewerkt aan de voorwaarden ten tijde van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Het recidiverisico wordt door de reclassering geschat op gemiddeld. De reclassering ziet risico’s in het psychosociaal functioneren van verdachte. Verdachte neemt risico’s door grensgebieden op te zoeken, zoals de handel, naar eigen zeggen, in vapes, en door een mes bij zich te dragen. De reclassering sluit niet uit dat er sprake is van een beperkt (zelf) inzicht in onder andere oorzaak-gevolg relaties maar dat er ook sprake is van beperkt probleembesef en oplossingsvermogen.
Ter zitting heeft verdachte aangegeven mee te willen werken maar ook zich niet te herkennen in de zorgen die uit het rapport naar voren komen ten aanzien van het psychosociaal functioneren. De reclassering adviseert, indien de verdachte wordt veroordeeld, een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het deelnemen aan gedragsinterventies gericht op cognitieve- en praktische vaardigheden en het volgen van een ambulante behandeling.
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank acht, alles overwegend, de eis van de officier van justitie passend en geboden. Zij legt aan verdachte op een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daaraan zal zij de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

02/004353-24
De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 250,00 voor materiële schade. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 4 januari 2024.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
02/094844-24
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag in genomen.
8.2
De verbeurdverklaring
02/094844-24
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

02/004353-24
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 80 uur werkstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 19 december 2023 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het niet passend is om de voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid eveneens ten uitvoer te leggen. Daartoe zal derhalve niet worden overgegaan.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/004353-24
Afpersing;
02/094844-24
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
-
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan de gedragsinterventie COVA, of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden al dan niet in combinatie met emotieregulering, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de instelling aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan de gedragsinterventie Werken aan werk, gericht op het hebben van een betaalde baan, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de instelling aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen, indien de inzet van een gedragsinterventie onvoldoende rendabel blijkt, bij een nader door de reclassering te bepalen organisatie, zoals Fivoor of een soortgelijke zorgverlener gericht op zijn psychosociaal functioneren waaronder op het vergroten van zijn inzicht en vaardigheden en/of emotieregulatie;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zich in zal spannen voor het vinden en behouden van betaald werk en/of vrijetijdsbesteding;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
een stalen mes met zwartkleurig plastic handvat/heft en zwart lemmet met goednummer 2676872;
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 2.200,- met goednummer 2676870;
Vordering tenuitvoerlegging
02/004353-24
- gelast dat de voorwaardelijke straf die door de politierechter bij vonnis van
19 december 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/004353-24
ten uitvoer zal worden gelegd,
te weten een taakstraf van 80 uur;
Benadeelde partij
02/004353-24
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van € 250,00 voor materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 4 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] € 250,00 te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
4 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 5 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
02/004353-24
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr.
L. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 april 2024.
Mr. Sterk en mr. Veldhuizen zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.