Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een gewelddadige confrontatie op 13 november 2022 tussen de verdachte en de aangever, die buren waren op een woonwagenkamp. Tijdens deze confrontatie raakte de aangever gewond door een steekwond in de borstkas, terwijl de verdachte ook letsel opliep. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk de aangever zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen, maar de verdediging betwistte dit en vroeg om vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.
De rechtbank heeft de zaak op 2 april 2024 inhoudelijk behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het doden van de aangever of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De aard van de verwonding en het gebrek aan bewijs over de herkomst van het mes leidden tot de conclusie dat de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de tenlastegelegde feiten.
Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling. Tevens werd de benadeelde partij, de aangever, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide. De rechtbank gelastte ook de teruggave van het in beslag genomen mes aan de rechthebbende en hefte de voorlopige hechtenis op.