ECLI:NL:RBZWB:2024:2486

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
02/173380-23, 02/119685-23 (ttz gev), 02/029962-23 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging, belaging, vernieling en bezit van cocaïne

Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, belaging, vernieling en het bezit van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 april 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank achtte de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen, op basis van het dossier en de bekennende verklaring van de verdachte tijdens de zitting.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere feiten, waaronder het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner, [slachtoffer 1], door haar te belagen en te bedreigen. Daarnaast heeft hij opzettelijk cocaïne in zijn bezit gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn gedrag ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], wat heeft geleid tot psychische schade bij haar. De rechtbank heeft geen maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, omdat dit mogelijk meer kwaad dan goed zou doen, gezien de familieverhouding tussen de verdachte en [slachtoffer 1].

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere gedrag en de recente positieve ontwikkelingen in zijn leven. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte de wens van [slachtoffer 1] om met rust gelaten te worden, moet respecteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/173380-23, 02/119685-23 (ttz gev), 02/029962-23 (ttz gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [plaats 1]
wonende te [woonadres]
raadsman: mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 april 2024, waarbij de officier van justitie mr. U.D. Colak en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
- 02/173380-23: belaging
(feit 1)en aan het aanwezig hebben van cocaïne
(feit 2);
- 02/119685-23: bedreiging
(feit 1)en vernielingen
(feiten 2 en 3);
- 02/029962-23: bedreiging.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/173380-23, 02/119685-23 en 02/029962-23
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte gegeven ter zitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/173380-23(feit 1)
De verdediging meent dat feit 1 kan worden bewezen met uitzondering van de laatste drie gedachtestreepjes: het door de straat rijden van het slachtoffer, het achtervolgen van het slachtoffer en het ophouden in de nabijheid van haar woning en haar werk.
02/173380-23(feit 2), 02/119685-23 en 02/029962-23
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
02/173380-23(feit 1)
De rechtbank acht feit 1 bewezen op basis van de bewijsmiddelen waaronder de bekennende verklaring van verdachte gegeven op zitting.
Het door de raadsman gevoerde verweer dat de laatste drie gedachtestreepjes niet bewezen kunnen worden, is niet onderbouwd en wordt reeds om die reden verworpen.
02/173380-23(feit 2), 02/119685-23 en 02/029962-23
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten bewezen op basis van de bewijsmiddelen waaronder de bekennende verklaring van verdachte gegeven op zitting.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/173380-23
feit 1
op tijdstippen gelegen in de periode van 20 mei 2023 tot en met 11 juli 2023 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door
- veelvuldig telefonisch contact (proberen) te zoeken met die [slachtoffer 1] en
- veelvuldig in te spreken op de voicemail van die [slachtoffer 1] en
- veelvuldig berichten en e-mails te versturen aan die [slachtoffer 1] en
- meermalen via familie en collega’s van die [slachtoffer 1] (telefonisch en/of via berichten) contact (proberen) te zoeken met die [slachtoffer 1] en
- meermalen via familie van die [slachtoffer 1] (telefonisch en/of via berichten) bedreigingen te uiten gericht aan het adres van die [slachtoffer 1] en
- veelvuldig door de straat te rijden waar die [slachtoffer 1] woonachtig is en daarbij te claxonneren en
- die [slachtoffer 1] in de auto te achtervolgen en te claxonneren naar die [slachtoffer 1] ;
- meermalen zich op te houden in de onmiddellijke nabijheid van de woning van die [slachtoffer 1] en zich op te houden op het werk van die [slachtoffer 1] ,
met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te dulden;
feit 2
op 6 juni 2023 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,06 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
02/119685-23
feit 1
in de periode van 1 mei 2023 tot en met 8 mei 2023 in Nederland [slachtoffer 1] (zijn ex-partner) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] via WhatsApp-berichten en spraakberichten) dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Ik maak je kapot. Ik schiet je een kogel door je kop. Ik schiet je echt kapot en ik doe het nog echt” en
- “ Ik rij nu naar [naam 1] en als je daar bent snij ik je nek afstand” en
- “ Ik zweer jou en beloof jou jij krijgt nooit geen goed leven meer, en dat zweeeeeerrj ik echt. Maak je kapot en hem erbij” en
- “ Let maar op [naam 2] hoer, hoer jij opletten, dan samen kapot geloof me maar” en
’- “Ik heb een zakmes in mijn tas en een broek mes. Dan rij ik nou direct met m’n auto bij mijn naar binnen. Dus er gaat niemand bellen naar je maat van de politie” en
- “ Zweer ik ik droom elke dag en nacht dat ik jullie doodschieten en daarna mezelf, en dit is geen grootspraak, maar geloof me ik snap nu heel goed dat crime passionel bestaat”;
feit 2
op 8 mei 2023 te [plaats 2] , gemeente Rucphen opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Ford, type: Ka, kleur: grijs) die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft beschadigd;
feit 3
op 8 mei 2023 te [plaats 3] , gemeente Rucphen opzettelijk en wederrechtelijk een poort en een glasplaat en een palmboom die aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft vernield of beschadigd;
02/029962-23
op 16 april 2022 te [plaats 2] , gemeente Rucphen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een mes door het rolluik van de woning van die [slachtoffer 2] te steken terwijl die [slachtoffer 2] in die woning aanwezig was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
100 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast verzoekt de officier van justitie om oplegging van maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht bestaande uit een contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod voor de [adres] in [plaats 3] . Dit alles voor de duur van de proeftijd met vervangende hechtenis van 1 week voor iedere keer dat verdachte de maatregelen niet naleeft, met een maximum van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzet zich niet tegen oplegging van de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke gevangenisstraf, maar meent dat er praktische bezwaren bestaan tegen de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregelen zodat deze maatregelen achterwege moeten blijven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in 2022 schuldig gemaakt aan bedreiging. Hij is naar de woning van [slachtoffer 2] , het slachtoffer, gegaan en heeft daar met een mes in de zonwering van die woning gestoken. [slachtoffer 2] was thuis en zag de bedreiging op beelden van zijn beveiligingscamera die hij had laten plaatsen naar aanleiding van eerdere incidenten met verdachte. Het spreekt voor zich dat verdachte door zijn handelen angstgevoelens bij [slachtoffer 2] teweeg heeft gebracht.
In 2023 heeft verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan bedreiging en daarnaast aan vernielingen en aan belaging. In een periode van acht dagen heeft verdachte zijn ex-partner [slachtoffer 1] doodsbedreigingen gestuurd via WhatsApp- en spraakberichten. Op de achtste dag (8 mei 2023) is verdachte naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan waar hij haar auto en andere spullen in haar tuin heeft vernield. Daarna heeft verdachte gedurende bijna twee maanden [slachtoffer 1] dagelijks lastiggevallen door haar heel vaak te bellen, te mailen, voicemailberichten in te spreken, berichten te sturen, door haar straat te rijden en zelfs te achtervolgen. Ook zijn collega’s en familieleden van [slachtoffer 1] door verdachte benaderd, waarbij hij bedreigende woorden uitte gericht aan het adres van [slachtoffer 1] . Door zich zo te gedragen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] . Hij heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen gevoelens zonder zich te bekommeren om de gevolgen voor [slachtoffer 1] . Het gedrag van verdachte is uiterst onaangenaam en ook beangstigend voor [slachtoffer 1] geweest. In het schadevergoedingsformulier van 21 december 2023 schrijft zij psychische schade te hebben geleden. Er is PTSS bij haar geconstateerd waarvoor zij momenteel in behandeling is bij Mentaal Beter. [slachtoffer 1] wil geen schadevergoeding, maar wil enkel met rust gelaten worden door verdachte.
Naast voormelde feiten heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan het bezit van 2,06 gram cocaïne. Door bezit van harddrugs ontstaat schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat drugsverslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun verslavingsbehoefte te kunnen voorzien. Op het bezit van harddrugs zijn daarom zware straffen gesteld.
Bij de strafbepaling neemt de rechtbank de voor haar geldende landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt. Ook houdt zij rekening met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank slaat verder acht op het verloop van het schorsingstoezicht van verdachte. Verdachte heeft tot drie keer toe de schorsingsvoorwaarden overtreden door steeds opnieuw contact te zoeken met [slachtoffer 1] . Dit baart de rechtbank zorgen. Inmiddels lijkt echter sprake te zijn van een keerpunt gezien het reclasseringsadvies van 21 maart 2024. Daarin wordt vermeld dat [slachtoffer 1] door het inzetten van hulpverlening weerbaarder is en dat uit informatie van Veilig Thuis en de politie blijkt dat het delictgedrag van verdachte is gestopt. De reclassering schrijft verder dat er een veiligheidsplan is opgesteld, dat zij meer stabiliteit ziet op de praktische leefgebieden en dat verdachte zich heeft aangemeld bij GGZ Breburg voor zijn alcoholproblematiek. Nader onderzoek naar persoonlijkheidsstructuren bij verdachte lijkt nodig maar is niet van de grond gekomen omdat verdachte hier niet aan heeft meegewerkt. Tegelijkertijd heeft verdachte ook laten zien zich te kunnen herpakken.
Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld en zij adviseert oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. Interventies of toezicht wordt niet nodig geacht.
Het voorgaande afwegend acht de rechtbank de strafeis van de officier van justitie passend. De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaar. Dit betekent dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft.
De rechtbank gaat niet over tot oplegging van de door de officier van justitie gevorderde maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Het is in het belang van alle betrokken partijen dat er rust komt en de rechtbank is van oordeel dat oplegging van deze maatregelen in dit geval mogelijk meer kwaad dan goed doet, mede gelet op de tussen verdachte en [slachtoffer 1] bestaande familieverhouding. De rechtbank benadrukt dat dit geen vrijbrief is voor verdachte om opnieuw contact te zoeken met [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft duidelijk aangegeven dat zij met rust gelaten wil worden, welke wens verdachte moet respecteren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/173380-23
feit 1:Belaging;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
02/119685-23
feit 1:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 3:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd;
02/029962-23
Bedreiging met zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
02/173380-23 en 02/119685-23
- heft de geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Veldhuizen, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. L. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 april 2024.
Mr. Veldhuizen en mr. Sterk zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.