ECLI:NL:RBZWB:2024:2484

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/9518
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg op een aanvraag op grond van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag volgens artikel 32 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (Wet Bag). Het college heeft op 5 januari 2024 alsnog een besluit genomen, maar eiser heeft zijn beroep ingesteld omdat hij meent dat het college niet tijdig heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser niet heeft voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank stelt vast dat de brief van 23 augustus 2023, die eiser heeft gestuurd, niet als een ingebrekestelling kan worden beschouwd. Hierdoor is het beroepschrift niet tijdig ingediend, en de rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. Daarnaast verwijst de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 januari 2024 naar het college ter behandeling als bezwaar, omdat de inhoudelijke standpunten van partijen nog niet voldoende zijn besproken. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat eiser het griffierecht niet vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9518 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag als bedoeld in artikel 32 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (Wet Bag).
1.1.
Het college heeft bij besluit van 5 januari 2024 alsnog beslist op de aanvraag. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede betrekking op het besluit van 5 januari 2024.
1.2.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk?
3. De vraag die bij de rechtbank voorligt, is of er sprake is van niet tijdig beslissen door het college.
3.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of hoe de brief van 23 augustus 2023 moet worden gezien. Verweerder stelt dat eiser met deze brief een aanvraag heeft gedaan als bedoeld in artikel 32 van de Wet Bag. Eiser meent dat hij met deze brief het college in gebreke heeft gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op de aanvraag die eiser telefonisch heeft gedaan op 13 juli 2023.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft gesteld dat de brief van 23 augustus 2023 moest worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 32 van de Wet Bag. Uit het e-mailbericht van 13 juli 2023 volgt dat de gemeente het volgens afspraak ingezette heronderzoek van de afgewezen terugmeldingen afwerkt. Eiser zou na afronding een overzicht van alle verwerkte meldingen en aangepaste registraties en van de niet verwerkte/afgewezen meldingen ontvangen. Er blijkt onvoldoende dat eiser tijdens het telefoongesprek ook een aanvraag als bedoeld in artikel 32 van de Wet Bag heeft gedaan. Daarnaast bepaalt artikel 4:1 van de Awb dat een aanvraag schriftelijk moet worden ingediend. Een aanvraag moet tenminste de naam en adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt bevatten. [2] Als eiser al telefonisch te kennen heeft gegeven graag inzage te willen in de gegevens uit de basisregistratie, voldoet deze aanvraag niet aan de vereisten die de Awb daaraan stelt. De brief van 23 augustus 2023 voldoet echter wel aan deze vereisten en daarom heeft het college zich terecht op het standpunt mogen stellen dat deze brief moet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 32 van de Wet Bag.
3.3.
De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van het college ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank moet nagaan of het beroep voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid van de Awb. Het beroepschrift kan op grond van dit artikel worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
De rechtbank stelt vast dat eiser het college niet in gebreke heeft gesteld. Zoals hiervoor overwogen onder overweging 3.2. moet, anders dan eiser stelt, de brief van 23 augustus 2023 niet als een ingebrekestelling worden beschouwd. Daarom voldoet het beroepschrift niet aan de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalde vereisten voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig nemen van het beslissing niet-ontvankelijk verklaren.
Het besluit op de aanvraag
4. Nu eiser bij brief van 17 januari 2024 heeft aangegeven het ook niet eens te zijn met het besluit van 5 januari 2024, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede gericht te achten tegen het primaire besluit van 5 januari 2024.
5. De rechtbank is van oordeel dat de inhoudelijke standpunten van partijen nog onvoldoende tussen het bestuursorgaan en eiser zijn uitgesproken en besproken. Daarom ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 5 januari 2024 te verwijzen naar het college ter behandeling als bezwaarschrift. [3] Dit betekent dat de rechtbank het beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift zal doorzenden aan het bestuursorgaan onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaren, omdat er niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Daarnaast zal de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 januari 2024 doorverwijzen naar het college ter behandeling als bezwaar.
7. Nu het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verwijst het beroep tegen het besluit van 5 januari 2024 naar het college ter behandeling als bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 12 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 4:1
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
Artikel 4:2
1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de aanvrager;
de dagtekening;
een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 6:12
Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
Artikel 6:20
Indien het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het bestuursorgaan verplicht dit besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft.
Het bestuursorgaan stelt een besluit als bedoeld in het eerste lid onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
De beslissing op het beroep kan echter worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt of ingesteld.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 4:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zoals bedoeld in artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.