ECLI:NL:RBZWB:2024:2474

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
02-150104-23 + 02-137641-23 + 02-333479-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Minderjarige verdachte veroordeeld voor poging zware mishandeling en diefstal

Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten en diefstal. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 2 april 2024, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.C.A.M. Oomen, aanwezig waren. De officier van justitie, mr. T. Kint, presenteerde de aanklachten, die onder andere betrekking hadden op poging tot zware mishandeling en diefstal van sigaretten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 3 juni 2023 met een fietsslot en vuist heeft geslagen op het hoofd van een aangever, wat resulteerde in een poging zware mishandeling. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte op 19 juni 2023 een medebewoonster heeft mishandeld en sigaretten heeft gestolen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de poging zware mishandeling en diefstal, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen, waaronder de mishandeling op 9 juni 2023 en de diefstal van een scooter. De rechtbank legde een werkstraf van 80 uur op, evenals een voorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden met een proeftijd van twee jaar, en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling en hulpverlening. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-150104-23 + 02-137641-23 + 02-333479-23
vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonadres] ,
feitelijk verblijvend aan de [adres] ,
raadsvrouw mr. K.C.A.M. Oomen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 2 april 2024. Verdachte is verschenen met zijn raadsvrouw. De officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-137641-23:
op 3 juni 2023 in Middelburg met een ander heeft geprobeerd om [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel hem heeft mishandeld.
02-150104-23:
feit 1: op 19 juni 2023 in Middelburg heeft geprobeerd om [aangeefster] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan haar heeft mishandeld.
feit 2: op 19 juni 2023 in Middelburg sigaretten heeft gestolen van [aangeefster] .
feit 3: op 9 juni 2023 [aangeefster] heeft mishandeld.
02-333479-23
op 15 december 2023 in Goes de scooter van [aangever 2] heeft gestolen, subsidiair ten laste gelegd als heling

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-137641-23:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en baseert zich daarbij op de aangifte, de foto van aangever en de verklaring van verdachte ter zitting.
02-150104-23
Feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en baseert zich daarbij op de aangifte, de geneeskundige verklaring, de verklaring van de getuigen en de verklaring van verdachte ter zitting.
Feit 2:
De officier van justitie acht de diefstal van de sigaretten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van [getuige] en het proces-verbaal van bevindingen waarbij de sigaretten door de verbalisant bij verdachte zijn aangetroffen.
Feit 3:
De officier van justitie acht de mishandeling van aangeefster op 9 juni 2023 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich op de aangifte en de foto’s van het letsel. De feiten van 19 juni 2023 zijn wat haar betreft redengevend voor de feiten van 9 juni 2023. Zij heeft geen reden om aan te nemen dat aangeefster deze mishandeling zou verzinnen en volgt de aangifte.
02-333479-23
De officier van justitie acht de opzetheling wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-137641-23:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel nu niet vast staat met wat voor slot er door verdachte is geslagen. De overige geweldshandelingen zijn niet zodanig dat verdachte hiermee de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Voor wat betreft de subsidiair ten laste gelegde mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
02-150104-23
Feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel nu niet duidelijk is hoe verdachte aangeefster bij de nek heeft gepakt. Evenmin is duidelijk hoe en met welke kracht verdachte aangeefster heeft geschopt. De letselfoto’s die in het dossier bij de aangifte zijn gevoegd zijn gedateerd op 9 juni 2023. Onduidelijk is of dit letsel door verdachte is toegebracht op 19 juni 2023. Daarnaast merkt de verdediging op dat de arts die aangeefster heeft onderzocht vraagtekens zet bij het verhaal wat aangeefster heeft verteld in combinatie met het letsel wat door hem is geconstateerd. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van de poging zware mishandeling. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van de mishandeling.
Feit 2:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de diefstal van de sigaretten van aangeefster. Verdachte heeft dit feit ontkent. Daarnaast zijn er bij zijn aanhouding en fouillering 7 losse sigaretten in zijn tasje aangetroffen die verdachte naar eigen zeggen heeft gekregen. De verdediging verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken.
Feit 3:
De verdediging stelt vast dat de verstandhouding tussen verdachte en aangeefster niet goed is. Dit betekent echter niet dat de verklaring van aangeefster ten aanzien van dit feit klakkeloos moet worden gevolgd. De verdediging stelt vast dat aangeefster aangifte heeft gedaan van mishandeling en dat verdachte dit ontkent. Er is naar de mening van de verdediging onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte aangeefster zou hebben mishandeld en verzocht wordt verdachte hiervan vrij te spreken.
02-333479-23
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen voor de opzetheling van de scooter.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-137641-23:
Verdachte heeft op zitting toegegeven dat hij de aangever twee keer heeft geslagen met een fietsslot, waarvan een keer tegen het hoofd. Ook heeft verdachte verklaard dat hij met zijn vuist tegen het hoofd van aangever heeft geslagen toen hij (aangever) op de grond lag. Op basis van de verschillende verklaringen in het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting, stelt de rechtbank vast dat het hier een (los in een sliert hangend) hard ijzeren kettingslot betrof. Op basis van de (op dit onderdeel onweersproken) aangifte stelt de rechtbank tevens vast dat verdachte zijn rechterhand boven zijn schouder naar achter haalde terwijl hij het slot vasthield en dit vervolgens met hoge snelheid in de richting van aangever bewoog waarna dit slot in een boog en op hoge snelheid op de aangever afkwam. De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of dit handelen kan worden gekwalificeerd als een poging zware mishandeling.
De rechtbank overweegt dat wanneer er op deze wijze met een in een sliert loshangend kettingslot wordt geslagen, het slot een versnelling ondervindt, zodat er op zijn minst sprake is van een zekere kracht. Door op deze manier met een hard ijzeren slot tegen het hoofd van aangever te slaan heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar letsel zou oplopen. Het hoofd is immers een zeer kwetsbaar deel van het lichaam en in deze situatie had net zo goed het oog of de slaap geraakt kunnen worden De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
02-150104-23
Feit 1:
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 19 juni 2023 aangeefster met zijn arm om haar nek heeft vastgepakt (in een soort wurggreep) en haar meerdere vuistslagen tegen het hoofd heeft gegeven en vervolgens, toen aangeefster op de grond lag, haar meerdere keren (met geschoeide voet) in het gezicht heeft getrapt. Zoals hiervoor reeds overwogen is het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht dan ook de poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2:
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat na het op aangeefster gepleegde geweld haar sigaretten (merk: Pall Mall) zijn weggenomen door verdachte. De verklaring van de aangeefster op dit punt wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] . Daarnaast zijn sigaretten van het merk Pall Mall bij de fouillering van verdachte door de politie aangetroffen. Daar tegenover staat de enkele ontkenning van verdachte. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster en [getuige] op dit punt en acht de diefstal van deze sigaretten door verdachte wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3:
De rechtbank stelt vast dat aangeefster aangifte heeft gedaan van mishandeling door verdachte op 9 juni 2023. Hoewel het proces-verbaal letselfoto’s van aangeefster bevat, gedateerd op 9 juni 2023, zijn deze foto’s gevoegd als bijlage bij haar aangifte van 19 juni 2023. Nu het letsel op de foto zou kunnen passen bij zowel hetgeen staat in de aangifte van 19 juni 2023 als bij hetgeen staat in de aangifte van 9 juni 2023, is onduidelijk gebleven bij welk incident de letselfoto’s horen. De rechtbank kan dus niet vaststellen of het letsel op de foto is ontstaan op 9 juni 2023. Verdachte heeft dit feit ontkend.
Voor de bewezenverklaring als geheel dienen – met uitzondering van een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar – minimaal twee bewijsgronden aanwezig te zijn. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan een bewezenverklaring niet uitsluitend worden gestoeld op de verklaring van de aangever.
Ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling bestaat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, uitsluitend de aangifte als wettig bewijsmiddel waaruit betrokkenheid van verdachte zou kunnen blijken. De omstandigheid dat bewezen is verklaard dat verdachte op 19 juni 2023 geweld heeft gepleegd tegen aangeefster, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Aldus biedt het dossier onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van dit feit en reeds hierom vrijspraak ter zake daarvan dient te volgen.
02-333479-23
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde diefstal van de scooter nu op basis van het dossier geen betrokkenheid van verdachte bij dat feit kan worden vastgesteld.
Aangezien verdachte ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 2 april 2024;
- de aangifte van [aangever 2] d.d. 15 december 2023.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-137641-23
op 3 juni 2023 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, eenmaal met een kettingslot en vuist op het hoofd van die [aangever 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
02-150104-23
Feit 1
op 19 juni 2023 te Middelburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [aangeefster] -met zijn, verdachtes, arm om de nek heeft gepakt en in een wurggreep heeft vastgehouden, en
-meermalen, tegen het gezicht en/of hoofd en/of het
lichaam heeft geslagen, en
-meermalen tegen het gezicht en/of het hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Feit 2
op 19 juni 2023 te Middelburg een pakje sigaretten dat geheel aan [aangeefster] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
02-333479-23
op 15 december 2023 te Goes een scooter (merk Piaggio) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces maar heeft, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende onderbouwd waarom er sprake was van een noodweer(exces)situatie. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 80 uur met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven. Daarbij vordert de officier van justitie een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden met een proeftijd van 2 jaar. Verdachte dient zich gedurende de proeftijd, naast de algemene voorwaarde, te houden aan de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (Raad) geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank de strafeis van de officier van justitie te matigen, met name de duur van de verzochte voorwaardelijke jeugddetentie vindt de verdediging lang. Verder maakt de verdediging bezwaar tegen de bijzondere voorwaarde die ziet op het verbod aan verdachte om alcohol en/of drugs te gebruiken. Uit het rapport blijkt niet dat dit een probleem is bij verdachte dus er is wat de verdediging betreft geen aanleiding om een dergelijk zware voorwaarde aan hem op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder deze strafbare feiten zijn begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in juni 2023 tweemaal schuldig gemaakt aan forse geweldsmisdrijven. Beide geweldsuitbarstingen van verdachte hadden ontzettend fout kunnen aflopen. Verdachte heeft begin juni 2023 op de openbare weg [aangever 1] met een ijzeren kettingslot tegen het hoofd geslagen omdat hij had gehoord dat het slachtoffer minderjarige meisjes zou benaderen. In plaats van de politie hierover in te lichten, heeft verdachte voor eigen rechter gespeeld en het slachtoffer met een ijzeren slot bewerkt en hem daarna, toen dat kennelijk nog niet genoeg was, met zijn vuist in het gezicht geslagen toen het slachtoffer al op de grond lag.
Verdachte heeft enkele weken later de confrontatie opgezocht met een medebewoonster van zijn woongroep omdat zij, zogezegd, over verdachte zou hebben gepraat. In plaats van hierover in gesprek te gaan, heeft verdachte dit met geweld proberen op te lossen, door het toepassen van een wurggreep en meerdere vuistslagen en trappen in het gezicht van het slachtoffer, die op dat moment op de grond lag. Dit allemaal op een openbare plek waarbij passanten en een aantal bewoners in die straat getuige zijn geweest van dit zinloze geweld. Dat dergelijke trappen bijzonder ernstige gevolgen kunnen hebben en soms zelfs kunnen leiden tot de dood, blijkt voldoende uit de berichten die in de media komen de laatste tijd (uitgaansgeweld, de Mallorcazaak). Deze vorm van geweld in de publieke ruimte zorgt in algemene zin voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of ongewild getuige zijn.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij nog niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Omdat verdachte in afwachting van de behandeling van onderhavige zaken een boete heeft gekregen voor een andere overtreding, is artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het advies van de Raad en de toelichting op het adviesrapport ter zitting. Uit het rapport blijkt dat verdachte veel heeft meegemaakt in zijn leven en daardoor emotionele schade heeft opgelopen. Zo is eerder een reactieve hechtingsstoornis en PTSS bij verdachte vastgesteld. In hoeverre dit nu nog actueel is, is niet bekend. Ook zijn er zorgen over zijn vriendenkeuze en middelengebruik. De Raad heeft verdachte niet kunnen spreken omdat hij in de periode van het raadsonderzoek was weggelopen bij Almata. Inmiddels heeft hij zich recent weer gemeld en verblijft verdachte tijdelijk bij [zorginstelling] (Juvent) in [plaats] . Het is van belang dat er een passende vervolgplek en behandeling komt voor verdachte en dat wordt onderzocht waarom verdachte zo vaak is weggelopen. Gezien de vele zorgen vindt de Raad het van belang dat er strikte voorwaarden worden opgelegd zodat de focus komt te liggen op behandeling van verdachte. De Raad adviseert, gezien de ernst van de delicten, naast een werkstraf een (forse) deels voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaar en met de navolgende bijzondere voorwaarden:
dat (het) verdachte
- verboden wordt verdovende middelen of alcohol te gebruiken en hem wordt
verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan
bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- wordt verplicht zich onder behandeling vanuit Via Almata of soortgelijke
instelling te stellen;
- meewerkt aan de hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd onderwijs volgt (of een andere positieve daginvulling,
indien de jeugdreclassering dit passender acht).
Geadviseerd wordt om het toezicht en de begeleiding uit te laten voeren door de jeugdreclassering van Jeugdbescherming west Zeeland.
Namens de jeugdreclassering is naar voren gebracht dat zij instemt met het advies van de Raad. Het is belangrijk dat verdachte hulp krijgt in de vorm van een behandeling. Welke behandeling dat precies zou moeten zijn is echter nog niet duidelijk. Dat moet nader worden onderzocht. Het is de bedoeling dat verdachte vanuit de crisisopvang zal doorstromen naar een open groep van Almata. Er zal binnenkort een afspraak zijn voor een intake.
De straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en zij zal die eis voor wat betreft de strafoplegging dan ook volgen. Daarbij acht de rechtbank de voorwaardelijke straf van groot belang. Deze dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen en dient ervoor te zorgen dat verdachte mee zal werken aan de voor hem noodzakelijke hulpverlening en behandeling. De rechtbank zal verdachte dan ook een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd. Daarbij ziet de rechtbank in de persoon van verdachte onvoldoende aanleiding om een verbod op het gebruik van alcohol en drugs op te nemen als bijzondere voorwaarde nu dit geen rol lijkt te hebben gespeeld bij de feiten en tot op heden niet is gebleken dat dit tot problemen heeft geleid in het leven van verdachte. Verder zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde dat verdachte moet meewerken met hulp die de jeugdreclassering noodzakelijk acht nader concretiseren, in die zin dat die hulp ziet op zijn trauma’s, beïnvloeding en inzicht in sociale contacten. Voor het overige zal de rechtbank de Raad volgen in de oplegging van de bijzondere voorwaarden.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 80 uur passend en geboden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (1 dag).

7.De benadeelde partij

02-150104-23
Feit 1 en 3
7.1.1
[aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] vordert voor feiten 1 en 3 een schadevergoeding van
€ 1.850,--, bestaande uit immateriële schade (€ 950,-- voor feit 1 en € 900,-- voor feit 3).
7.1.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar nu deze goed is onderbouwd en een rechtstreeks gevolg is van de feiten.
7.1.3
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de vordering van de benadeelde partij voor zover het feit 3 betreft af te wijzen nu zij vrijspraak heeft bepleit. De verdediging verzoekt de vordering waar het feit 1 betreft te matigen. Zo is het causaal verband tussen het gestelde litteken en dat feit niet duidelijk, waardoor het de vraag is of verdachte daarvoor verantwoordelijk is.
7.1.4
Oordeel rechtbank
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd en aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van de bewezenverklaarde handelingen en heeft hiervoor een bedrag van € 1.850,-- gevorderd.
Verdachte zal voor het gedeelte van de vordering dat ziet op feit 3 niet-ontvankelijk worden verklaard nu verdachte voor dat feit zal worden vrijgesproken.
Voor zover de benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte, brengt, naar het oordeel van de rechtbank, de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,-- billijk.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 19 juni 2023.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0). De rechtbank houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
De benadeelde partij zal in het resterende deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
02-333479-23
7.2
[aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van
€ 300,--, bestaande uit materiële schade.
7.2.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat, hoewel de vordering niet is onderbouwd, de schade aan de scooter wel is veroorzaakt door verdachte gezien de wijze hoe hij met de scooter is omgegaan, met uitzondering van de schade aan het slot. De officier van justitie acht toewijzing van een bedrag van € 150,-- redelijk.
7.2.2
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de vordering van de benadeelde partij af te wijzen nu deze in het geheel niet is onderbouwd met stukken zoals offertes of een rekening van reparatie. Ook is niet bekend of de scooter al schade had voor het moment dat verdachte hiermee ten val kwam.
7.2.3
Oordeel rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Verdachte is immers met de scooter ten val gekomen toen hij op de vlucht was voor de politie. Verdachte zelf heeft ook verklaard dat er schade kan zijn ontstaan door zijn val.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 150,-- aan materiële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt (zo is verdachte niet verantwoordelijk voor de schade die aan het slot is ontstaan), zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 15 december 2023.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0). De rechtbank houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300, 302, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02-150104-23 tenlastegelegde feit 3 en van het onder parketnummer 02-333479-23 primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-137641-23
primair: medeplegen poging tot zware mishandeling
02-150104-23
feit 1 primair: poging tot zware mishandeling
feit 2: diefstal
02-333479-23
Subsidiair: opzetheling
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- meewerkt aan behandeling vanuit Via Almata of soortgelijke instelling;
- meewerkt aan de hulpverlening die de jeugdreclassering (in overleg met de behandelaren) noodzakelijk acht op het gebied van trauma’s, beïnvloeding en het zoeken en hebben van pro-sociale contacten, waarbij verdachte inzicht moet geven in zijn sociale contacten;
- gedurende de proeftijd onderwijs volgt (of in overleg met de jeugdreclassering een andere positieve daginvulling heeft);
- draagt de Stichting Jeugdbescherming West, Regio zeeland te Middelburg als gecertificeerde instelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te
begeleiden;
- stelt vast dat van rechtswege de volgende voorwaarden gelden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door de Stichting Jeugdbescherming west Zeeland;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partijen
02-150104-23
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 juni 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] (feit 1), € 500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 juni 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 3
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in (dit deel van) de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangeefster] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
02-333479-23
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van € 150,-- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 december 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2] , € 150,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 december 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, mr. E.J. Zuijdweg en mr. M.A.H. Kempen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van R. Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 april 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.