ECLI:NL:RBZWB:2024:2467

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/02/419423 / JE RK 24-327
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 13 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland als gecertificeerde instelling (GI) die verzoekt om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van beide minderjarigen. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld sinds 16 april 2020, en de machtiging tot uithuisplaatsing is eerder verlengd. De ouders van de minderjarigen hebben beiden hun eigen problematiek, en de kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige opvoedomgeving van de minderjarigen hen meer rust biedt en hen helpt bij hun ontwikkeling. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot haar achttiende verjaardag en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] tot 16 januari 2025. Tevens zijn de machtigingen tot uithuisplaatsing van beide minderjarigen verlengd voor dezelfde duur. De beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de uitvoering niet wordt vertraagd door een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/419423 / JE RK 24-327 (
[minderjarige 2] )
C/02/419414 / JE RK 24-324 (
[minderjarige 1] )
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2009 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de zaak met kenmerk JE RK 24-327
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 22 februari 2024;
in de zaak met kenmerk JE RK 24-324
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 22 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft in beide zaken met gesloten deuren plaatsgevonden op 13 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige 1] , die vooraf apart is gehoord via een telefonische verbinding;
- [minderjarige 2] , die vooraf apart is gehoord;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 april 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 april 2020 en tot 16 april 2021. Sindsdien is deze kinderbeschermingsmaatregel telkens verlengd, voor het laatst tot 16 april 2024
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 september 2022 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, verleend tot 16 april 2023. Bij beschikking van de kinderrechter van 13 april 2023 deze machtiging verlengd, te weten tot 16 april 2024.
2.4.
[minderjarige 2] verblijft op basis van deze machtiging bij de vader.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 september 2022 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden verleend met ingang van 29 september 2022 en tot 29 december 2022, onder aanhouding van het restant.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 december 2022 is het restantverzoek van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (te weten van 29 december 2022 en tot 16 april 2023) afgewezen, na intrekking van het verzoek door de GI.
2.7.
Bij beschikking van 6 oktober 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg (te weten bij de oma) verleend met ingang van 11 september 2023 en tot 11 december 2023. Het resterende deel van het verzoek is bij beschikking van 8 december 2024 toegewezen, inhoudende dat een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend tot 16 april 2024.
2.8.
[minderjarige 1] verblijft op basis van deze machtiging bij oma (moederszijde; hierna: mz).

3.Het verzoek

In de zaak met kenmerk JE RK 24-327

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van negen maanden. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, voor de duur van negen maanden. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-324
3.2.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
In een apart gesprek met de kinderrechter geeft [minderjarige 2] aan dat het heel goed gaat bij de vader thuis. Hij vindt het daar fijn en hij kan het goed vinden met de kinderen van de partner van de man. [minderjarige 2] ziet de moeder eens per week voor de duur van 1,5 uur en met iemand van [hulpverleningsorganisatie] erbij. Dit vindt [minderjarige 2] leuk en fijn.
4.2.
[minderjarige 1] geeft tijdens een gesprek met de kinderrechter aan dat ze het goed vindt wanneer de ondertoezichtstelling doorloopt en zij totdat zij 18 jaar is bij haar oma woont. [minderjarige 1] vindt het heel fijn om bij de oma te wonen. [minderjarige 1] heeft daags na het gesprek met de kinderrechter een gesprek op school en ook de traumatherapie bij [locatie] gaat bijna beginnen. Als dagbesteding werkt [minderjarige 1] meermaals per week in een reptielenwinkel, wat zij erg leuk vindt. Drie keer per week heeft [minderjarige 1] begeleiding van [jeugdhulp]; dit gaat heel goed. De vader whatsappt [minderjarige 1] vaak, zij vindt dit fijn en ze zou graag ook via de telefoon of teams contact met hem hebben. [minderjarige 1] wil de moeder nog niet spreken; dit is nog te vroeg en er is teveel gebeurd. Afgelopen voorjaarsvakantie is [minderjarige 2] naar [minderjarige 1] in [plaats] gekomen. [minderjarige 1] voelt zich beter dan voorheen. Zij maakt zich wel nog veel zorgen over haar [zusje], zeker wanneer zij met de moeder mee moet naar de kliniek. De moeder zegt vaak afspraken met [zusje] af en [minderjarige 1] heeft het gevoel dat de moeder niet is gestopt met het drinken van alcohol.
4.3.
De GI handhaaft de verzoeken. Ten aanzien van [minderjarige 2] is een ondertoezichtstelling nodig voor het continueren van de bezoeken tussen de moeder en [minderjarige 2] . Het is belangrijk dat de vader ontlast gaat worden en dat hij de zorg voor [minderjarige 2] als minder zwaar gaat ervaren. Een machtiging tot uithuisplaatsing is nodig om te plaatsing van [minderjarige 2] bij de vader te continueren. In de afgelopen periode is gebleken dat voor [minderjarige 1] het verblijf bij de oma mz het meest passend is. [minderjarige 1] komt tot rust en komt weer toe aan haar ontwikkeling. Het is belangrijk dat [minderjarige 1] aan zichzelf blijft werken en een behandeling gaat volgen. Wanneer [minderjarige 1] terug naar de moeder zou gaan is de verwachting dat zij weer terugvalt in haar oude gedrag. Het patroon bij de moeder is immers nog niet doorbroken. Voor beide ouders is het belangrijk dat zij in het kader van de ondertoezichtstelling aan de slag gaan met hun eigen problematiek. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling geeft de GI aan dat de duur van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] dient te zijn tot het moment dat zij 18 jaar is. [minderjarige 1] heeft tot op heden nog niet kunnen starten met traumabehandeling door een wachtlijst. [locatie] onderzoekt nu hoe de behandeling het beste vormgegeven kan worden. De vader en [minderjarige 1] staan er allebei voor open om elkaar te zien. Zolang het goed blijft gaan met [minderjarige 1] bij oma mz blijft zij daar. Er komt hulpverlening voor de oma om ervoor te zorgen dat zij niet overbelast raakt. Ook voor [minderjarige 2] kost het tijd om de meest passende hulpverleningsorganisatie te vinden. De GI is ervan overtuigd dat zij binnen de verzochte duur van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , te weten negen maanden, de ondertoezichtstelling kan afsluiten, ervan uitgaande dat in die periode het hoofdverblijf wijzigt. Het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] moet worden gestabiliseerd nu dit meerdere malen stil heeft gelegen en het van belang is dat dit wordt gecontinueerd. Op dit moment breidt de GI de contacten tussen de moeder en [minderjarige 2] nog niet uit gelet op de opname van de moeder bij de Brijder en in afwachting van de mogelijkheden aldaar omtrent de omgang. Het is belangrijk dat er voor [minderjarige 2] hulpverlening komt en dat de vader werkt aan zijn eigen problematiek, zodat er thuis rust ontstaat. Hier gaat de GI in de komende periode mee aan de slag. Verder zijn er geen zorgen over de thuissituatie van de vader.
4.4.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij instemt met de verzoeken zoals ze voorliggen. Binnenkort wordt een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 2] ingediend. De vader is het wachten op de hulpverlening zat. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hebben trauma’s en worden niet behandeld. Er gebeurt niets. De vader heeft veel zorg aan [minderjarige 2] . De vader is hard aan het vechten en kan het verleden moeilijk loslaten. Hier gaat hij mee aan de slag. De vader wil dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hulp krijgen. Het belangrijkste is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu in ieder geval veilig zijn. De vader heeft het vertrouwen in oma mz. De uitbreiding van het contact met [minderjarige 1] wil de vader rustig aanpakken, waarbij het gewenste tempo van [minderjarige 1] leidend is.
4.5.
Door en namens de moeder wordt ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij zich ten aanzien van het verzoek dat ziet op [minderjarige 1] refereert aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van [minderjarige 2] geeft de moeder aan de verzochte duur van de ondertoezichtstelling van negen maanden niet helemaal te kunnen plaatsen. De moeder vraagt zich af hoe binnen die periode de omgangsregeling helemaal uitgebreid kan zijn. Partijen kunnen niet makkelijk door een deur. De moeder heeft in de afgelopen periode gewacht op hulpverlening. Aanstaande vrijdag heeft zij een intake bij de Brijder. Als dit een passende instantie blijkt wordt zij hier vervolgens voor de duur van zes of negen maanden opgenomen. Het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] verloopt goed. De moeder maakt zich zorgen over de situatie bij de oma mz en hoopt dat er snel een verslag van pleegzorg komt.

5.De beoordeling

Wettelijk kader

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de GI dient te worden toegewezen nu voldaan wordt aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] wordt verlengd tot aan haar achttiende verjaardag, te weten tot [geboortedag 1] 2025. De ondertoezichtstelling [minderjarige 2] wordt verlengd voor de duur van negen maanden. Ook worden de machtigingen tot uithuisplaatsing van respectievelijk [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg en [minderjarige 2] bij de andere ouder met gezag verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal de beslissing hieronder toelichten.
De zorgen ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gelden onverminderd. [minderjarige 2] heeft een taalontwikkelingsstoornis en het lukt hem hierdoor niet te benoemen wat hij voelt. De vader heeft het zwaar met de zorg voor [minderjarige 2] en overvraagt hem geregeld. [minderjarige 1] gaat nog altijd niet naar school. Op dit moment is zij in afwachting van een VSO in [plaats]. Ook maakt de kinderrechter zich nog altijd zorgen over de mate waarin [minderjarige 1] zich zorgen maakt over de moeder. Dit kwam ook weer naar voren in het gesprek met [minderjarige 1] , waarbij zij aangaf zich zorgen te maken over haar kleinere zusje en het alcoholgebruik van de moeder. De ouders kunnen niet op constructieve wijze met elkaar communiceren. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten al geruime tijd klem tussen de ouders. Beide ouders kennen bovendien persoonlijke problematiek. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] groeien nog steeds op in een onrustige opvoedomgeving waarbij er onvoldoende beschikbaarheid en stabiliteit is van de ouders.
Omdat er geen sprake is van communicatie tussen de ouders vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat de GI in het gedwongen kader haar sturende rol kan voortzetten, regie kan blijven voeren en de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan (blijven) behartigen. Het is van groot belang dat in de komende periode, na lang wachten, passende hulpverlening ingezet kan gaan worden voor zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als voor beide ouders individueel. De kinderrechter onderschrijft hierbij de doelen zoals deze reeds van toepassing waren.
Echter niet alles is negatief. Ondanks de grote zorgen is het de kinderrechter ook gebleken dat het inmiddels beter gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hun huidige opvoedomgeving. Zij ervaren allebei rust waar zij nu verblijven, waardoor zij meer toekomen aan hun eigen ontwikkelingstaken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen allebei ook graag blijven wonen bij respectievelijk de oma mz en de vader. De kinderrechter acht voorzetting van hun verblijf aldaar dan ook het meest in hun belang.
Uitvoerbaar bij voorraad
De kinderrechter verklaart de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissingen ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kunnen worden.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
in de zaak met kenmerk JE RK 24-327
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] tot 16 januari 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, tot 16 januari 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met kenmerk JE RK 24-324
6.4.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] tot [geboortedag 1] 2025;
6.5.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg tot [geboortedag 1] 2025;
6.6.
wijst af het meer of anders verzochte;
in beide zaken
6.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024 door mr. Holierhoek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Oude Weernink als griffier, en op schrift gesteld op 27 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.