ECLI:NL:RBZWB:2024:2459
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van aanslagen inkomstenbelasting en dwangsom wegens niet-tijdig beslissen door de inspecteur
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De rechtbank oordeelt over de aanslagen inkomstenbelasting (IB) voor de jaren 2019 en 2020, waarbij de inspecteur aan belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft opgelegd. Belanghebbende, woonachtig in Zweden, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, omdat hij van mening is dat het forfaitair bepaalde voordeel uit sparen en beleggen in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De rechtbank oordeelt dat het forfaitaire stelsel, zoals dat sinds 2017 geldt, leidt tot een schending van de fundamentele rechten van belanghebbende, omdat het hem niet het werkelijk rendement uit zijn vermogen laat genieten. De rechtbank verleent daarom zelf rechtsherstel door het voordeel uit sparen en beleggen voor de jaren 2019 en 2020 te verminderen naar nihil.
Daarnaast behandelt de rechtbank de vraag of belanghebbende recht heeft op een dwangsom, omdat de inspecteur niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaren. De rechtbank concludeert dat de inspecteur in gebreke is gebleven en kent belanghebbende een dwangsom toe van € 742. De beroepen worden gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar worden vernietigd en de aanslagen worden verminderd tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil voor beide jaren. De inspecteur wordt ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende.