ECLI:NL:RBZWB:2024:2438

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
10937358 VV EXPL 24-8
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • K. Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van achterstallig loon tijdens uitleveringsdetentie en de redelijkheid van looninhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, Philip Morris Investments B.V. (PMI). De werknemer vorderde betaling van achterstallig loon van € 5.610,57, dat PMI had ingehouden tijdens de uitleveringsdetentie van de werknemer in Spanje. De werknemer was op 3 oktober 2023 in dienst getreden bij PMI als Manager Security, maar werd op 20 juni 2023 aangehouden en in uitleveringsdetentie genomen. PMI had het loon over de periode van detentie ingehouden en verrekend met latere loonbetalingen, wat de werknemer betwistte.

De kantonrechter oordeelde dat PMI gerechtigd was om het loon in te houden en te verrekenen. De rechter stelde vast dat de detentie van de werknemer een omstandigheid was die met inachtneming van artikel 7:628 lid 1 BW voor rekening van de werknemer diende te komen. De wijze van verrekening voldeed aan de eisen van artikel 7:632 BW, en PMI had voldoende rekening gehouden met de financiële belangen van de werknemer door de verrekening over drie maanden te spreiden. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van PMI, die op € 949,00 werden begroot.

De beslissing benadrukt de toepassing van de redelijkheid en billijkheid in arbeidsrelaties, vooral in situaties waarin een werknemer tijdelijk niet kan werken door omstandigheden buiten zijn schuld. De rechter concludeerde dat PMI op goede gronden had gehandeld en dat de werknemer geen recht had op de gevorderde betaling.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10937358 \ VV EXPL 24-8
Vonnis in kort geding van 11 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.H. Van Hooft,
tegen
PHILIP MORRIS INVESTMENTS B.V.,
te Bergen op Zoom,
gedaagde partij,
hierna te noemen: PMI,
gemachtigde: mr. K.C. Bemelmans en mr. R. Veldkamp.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding inclusief producties;
- de conclusie van antwoord inclusief producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. Ter zitting waren aanwezig [eiser] in persoon, bijgestaan door mr. M.H. van Hooft, en PMI vertegenwoordigd door mevrouw [naam] (manager people & culture – operations), bijgestaan door mr. K.C. Bemelmans en mr. R. Veldkamp. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. Ter gelegenheid van de zitting hebben de gemachtigden van beide partijen hun pleitnota’s overgelegd.
1.3
Na het sluiten van de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
[eiser] is op 3 oktober 2023 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van PMI in de functie van Manager Security op de afdeling Operations tegen een bruto maandsalaris van
€ 7.557,- exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2
Op 19 juni 2023 is [eiser] in opdracht van PMI naar Spanje afgereisd voor een workshop. Op 20 juni 2023 is [eiser] , op grond van een door Zuid-Afrika uitgevaardigde internationale signalering, aangehouden door de Spaanse politie en in uitleveringsdetentie genomen. Op 28 juli 2023 is [eiser] weer in vrijheid gesteld.
2.3
[eiser] heeft zich ziekgemeld met ingang van 31 juli 2023.
2.4
Per brief d.d. 4 december 2023 heeft PMI aan [eiser] medegedeeld dat zij tot verrekening zal overgaan van het te veel ontvangen loon over de periode van 20 juni t/m
11 juli 2023, ter hoogte van € 5.610,57. Het loon over de periode van 12 juli t/m 1 augustus 2023 is, vanwege reeds voorafgaand aan de detentie opgenomen vakantie, uitgekeerd conform artikel 7:639 lid 1 BW.
2.5
PMI heeft in de maanden januari, februari en maart 2024 telkens € 1.870,19 bruto ingehouden op het loon van [eiser] .

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. PMI te veroordelen tot betaling van het achterstallig loon van € 5.610,57 bruto onder overlegging van een deugdelijke specificatie;
II. PMI te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW met een maximum van 50% en de wettelijke rente over het onder I genoemde bedrag;
III. PMI te verbieden om toekomstige loonvorderingen van [eiser] in te houden en/of te verrekenen in verband met de afwezigheid van [eiser] in de periode van 20 juni t/m 11 juli 2023, op straffe van het verbeuren van een dwangsom;
IV. PMI te veroordelen in de proceskosten vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente.
3.2
[eiser] legt – samengevat – aan de vordering ten grondslag dat PMI zijn loon over de periode van 20 juni t/m 11 juli 2023 ten onrechte heeft ingehouden. Daarbij komt aan PMI geen beroep op verrekening toe omdat geen sprake is van een situatie als bedoeld in art. 7:632 BW. Ook is verrekening in de gegeven omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid en goed werkgeverschap ex art. 7:611 BW.
3.3
PMI voert verweer en concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . Zij voert daartoe aan dat zij op goede gronden is overgegaan tot verrekening van het teveel betaalde loon over de periode van 20 juni t/m 11 juli 2023. [eiser] heeft dit loon ontvangen zonder dat hij daar recht op had. Op grond van art. 7:632 lid 1 sub d BW mocht PMI dan ook over gaan tot verrekening. Bij de verrekening heeft PMI rekening gehouden met de persoonlijke belangen van [eiser] door de verrekening te spreiden over drie maanden. PMI betwist verder dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
In deze procedure dient te worden beoordeeld of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening en of aannemelijk is dat zijn vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
4.2
Naar het oordeel van de kantonrechter is het spoedeisend belang – de betwisting daarvan door PMI ten spijt – voldoende gegeven met de aard van de vordering, nu deze ziet op betaling van loon.
4.3
In geschil is de vraag of PMI het loon van [eiser] tijdens de uitleveringsdetentie mocht inhouden en, zo ja, of zij dit loon mocht verrekenen op de wijze zoals zij dit heeft gedaan. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dienen beide vragen bevestigend te worden beantwoord. Dat [eiser] vanwege de uitleveringsdetentie in Spanje gedurende 16 dagen niet heeft gewerkt is een omstandigheid die met in achtneming van art. 7:628 lid 1 BW voor redelijkheid in rekening van [eiser] dient te komen. Het loon dat [eiser] over die periode heeft ontvangen, is door PMI teveel betaald. Dit brengt met zich dat aan PMI een berekeningsbevoegdheid toekomt. Met de wijze waarop PMI de verrekening heeft toegepast, is voldaan aan de daaraan in art. 7:632 lid 1 en 2 BW gestelde vereisten.
4.4
Door de verrekening van het teveel betaalde loon te spreiden over drie maanden heeft PMI naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voldoende rekening gehouden met de (financiële) belangen van [eiser] . Door per maand een brutobedrag van € 1.870,19 in te houden, bleef [eiser] een bedrag ontvangen dat ruim tweemaal de minimale beslagvrije voet betreft. Ook heeft [eiser] , zoals door PMI onweersproken gesteld, in de maand februari een bonus van € 4.793,- bruto ontvangen en ontving hij maandelijks een autokostenvergoeding van € 1.176,- bruto, terwijl daar sinds 20 juni 2023 geen zakelijke kosten tegenover stonden. De algemene rechtsnormen met betrekking tot de redelijkheid en billijkheid en goed werkgeverschap waarop [eiser] zich beroept, staan de toegepaste verrekening dan ook niet in de weg.
4.5
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering in dit kort geding zal worden afgewezen.
4.6
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van PMI worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00
4.7
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024.