Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord inclusief producties.
2.De feiten
3.Het geschil
I. PMI te veroordelen tot betaling van het achterstallig loon van € 5.610,57 bruto onder overlegging van een deugdelijke specificatie;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, Philip Morris Investments B.V. (PMI). De werknemer vorderde betaling van achterstallig loon van € 5.610,57, dat PMI had ingehouden tijdens de uitleveringsdetentie van de werknemer in Spanje. De werknemer was op 3 oktober 2023 in dienst getreden bij PMI als Manager Security, maar werd op 20 juni 2023 aangehouden en in uitleveringsdetentie genomen. PMI had het loon over de periode van detentie ingehouden en verrekend met latere loonbetalingen, wat de werknemer betwistte.
De kantonrechter oordeelde dat PMI gerechtigd was om het loon in te houden en te verrekenen. De rechter stelde vast dat de detentie van de werknemer een omstandigheid was die met inachtneming van artikel 7:628 lid 1 BW voor rekening van de werknemer diende te komen. De wijze van verrekening voldeed aan de eisen van artikel 7:632 BW, en PMI had voldoende rekening gehouden met de financiële belangen van de werknemer door de verrekening over drie maanden te spreiden. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van PMI, die op € 949,00 werden begroot.
De beslissing benadrukt de toepassing van de redelijkheid en billijkheid in arbeidsrelaties, vooral in situaties waarin een werknemer tijdelijk niet kan werken door omstandigheden buiten zijn schuld. De rechter concludeerde dat PMI op goede gronden had gehandeld en dat de werknemer geen recht had op de gevorderde betaling.