ECLI:NL:RBZWB:2024:2408

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
02-064057-23 + 02-141787-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling tijdens uitgaan in Breda

Op 12 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte het slachtoffer zwaar heeft mishandeld. De feiten vonden plaats in de nachtelijke uren van 11 juni 2022 in Breda, waar de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren bij een gewelddadig incident in een eetgelegenheid. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van één doorlopend incident, waarbij het slachtoffer fors letsel in het aangezicht opliep, waaronder meerdere breuken in de oogkas, het jukbeen en de neus. De verdachte heeft recidive en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bijzondere voorwaarden zijn gekoppeld aan het voorwaardelijk deel van de straf. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde voor de opgelopen letsels.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlasteleggingen zijn gewijzigd en dat de officier van justitie voldoende bewijs heeft geleverd voor de beschuldigingen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van twee losse incidenten, maar de rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft ook de nodige aandacht besteed aan de recidive en de impact van het geweld op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-064057-23 + 02-141787-23
vonnis van de meervoudige kamer van 12 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
  • parketnummer 02-064057-23: verdachte samen met een ander [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld, dan wel openlijk geweld heeft gepleegd met letsel tot gevolg dan wel die [slachtoffer 1] heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg;
  • parketnummer 02-141787-23: verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht ten aanzien van de zaak met parketnummer 02-064057-23 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander [slachtoffer 1] zwaar mishandeld heeft, zoals primair tenlastegelegd is. Zij baseert zich daarbij op de camerabeelden en op het letsel bij [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 02-141787-23 acht de officier van justitie bewezen dat verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen, zoals primair tenlastegelegd is. Zij baseert zich daarbij op de aangifte en de verklaring van verdachte dat hij een trap heeft gegeven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 02-064057-23:
De verdediging is van mening dat sprake is geweest van twee losse incidenten, waarbij een deel van het geweld tegen [slachtoffer 1] zich binnen [eetgelegenheid] heeft afgespeeld en een deel buiten de eetgelegenheid. Verdachte heeft geen aandeel gehad in het geweld dat binnen [eetgelegenheid] tegen [slachtoffer 1] is toegepast. Wel heeft hij buiten een klap gegeven. Deze klap kan het zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] veroorzaakt hebben. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Het medeplegen kan dan ook niet bewezen worden verklaard. De verdediging is van mening dat bewezen kan worden verklaard het meer subsidiair tenlastegelegde, te weten de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Verdachte dient vrijgesproken te worden van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 02-064057-23:
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich op 11 juni 2022 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling van [slachtoffer 1] .
Eén incident:
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van één voortdurend incident. Zij komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
Op 11 juni 2022 bevinden het slachtoffer, verdachte en de medeverdachte zich in [eetgelegenheid] in Breda. Op enig moment haalt de medeverdachte uit het niets met gebalde vuist en met kracht tot elf keer toe uit in de richting van het gezicht van het slachtoffer, waarbij hij hem meerdere keren raakt. Op dat moment is er nog geen geweldshandeling van de zijde van verdachte. Vrijwel direct worden de drie betrokkenen door het personeel van [eetgelegenheid] buitengezet. Daar is het verdachte die in een geweldsexplosie een hele harde klap aan het slachtoffer uitdeelt. Het slachtoffer gaat neer en blijft bewusteloos en bloedend achter, terwijl verdachte en zijn medeverdachte de plaats delict in allerijl samen verlaten. De rechtbank stelt vast dat tussen het geweld binnen en het geweld buiten maar een tijdsbestek van ongeveer één minuut en vijftien seconden zit. Gedurende die tijd blijven verdachte en de medeverdachte bij elkaar en vindt er doorlopend interactie plaats met het slachtoffer. Het geweld tegen het slachtoffer vindt eerst binnen de eetgelegenheid plaats en vervolgens net buiten bij de toegangsdeur. Dit ziet de rechtbank als één plaats. Deze omstandigheden bij elkaar maken dat de rechtbank van oordeel is dat het om één doorlopend incident gaat en dat verdachte en de medeverdachte beiden een wezenlijke materiële bijdrage hebben geleverd aan de voltooiing van het delict. Beiden hebben in een kort tijdbestek grof geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Ze zijn gezamenlijk opgetrokken en hebben elkaar versterkt in de aanval jegens het slachtoffer. Van een nauwe en bewuste samenwerking is dan ook sprake geweest en de rechtbank acht het medeplegen bewezen.
Gebruikt geweld en letsel
Zoals hiervoor overwogen heeft de medeverdachte tot elf keer toe met kracht en met gebalde vuist in de richting van het hoofd van het slachtoffer geslagen en zijn daarvan meerdere klappen raakt geweest. Verdachte heeft één keer met kracht geslagen op het gezicht van het slachtoffer die daardoor neerviel en buiten bewustzijn op de grond bleef liggen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer met zijn onderarm geraakt heeft. Uit de medische informatie blijkt dat het slachtoffer meerdere breuken in het aangezicht heeft opgelopen door het handelen van verdachte en zijn medeverdachte. Het gaat dan in ieder geval om meerdere breuken van de oogkas, een breuk van het jukbeen, meerdere middengezichtsbreuken en een breuk van de neus. Ook is sprake van een blijvend litteken op de neus van het slachtoffer en littekenweefsel onder de ogen. Daarnaast is er een scheefstand van de neus en van het tussenschot die slechts operatief kunnen worden hersteld.
Gelet op de hoeveelheid breuken, de littekens in het aangezicht en de noodzaak van een operatie, is de rechtbank van oordeel dat het letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Dat heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan.
Opzet
Van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is de rechtbank uit het dossier en de behandeling op zitting niet gebleken. Uit de bewijsmiddelen volgt wel het voorwaardelijk opzet van verdachte. Vooropgesteld wordt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, aanwezig is indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zou kunnen intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt volgens vaste rechtspraak betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De rechtbank stelt in dat kader vast dat verdachte en zijn medeverdachte samen meerdere keren met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer hebben geslagen. Het hoofd is een zeer kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam. Naar algemene ervaringsregels kan met kracht tegen het hoofd slaan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Verdachte en de medeverdachte hebben naar het oordeel van de rechtbank met hun handelen dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
Ten aanzien van parketnummer 02-141787-23:
De rechtbank stelt vast dat de verdediging ten aanzien van dit feit met betrekking tot het bewijs niet een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen. Wel heeft de verdediging een verweer gevoerd ten aanzien van de strafbaarheid van het feit c.q. van verdachte. Dit verweer zal de rechtbank bespreken onder “5. De strafbaarheid”.
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank onder dit parketnummer de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is de rechtbank uit het dossier en de behandeling op zitting niet gebleken. Uit de bewijsmiddelen volgt wel het voorwaardelijk opzet van verdachte. De rechtbank stelt in dat kader vast dat verdachte met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. Het hoofd is een zeer kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam. Naar algemene ervaringsregels kan het schoppen tegen het hoofd leiden tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte de trap heeft uitgedeeld, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Door zo te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het zwaar lichamelijk letsel kon intreden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02-064057-23:
primair:
op 24 juni 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en een gebroken oogkas en een gebroken jukbeen en een blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] meermalen tegen het gezicht/hoofd te slaan en te stompen of te stoten en die [slachtoffer 1] daarbij ten val te brengen;
parketnummer 02-141787-23:
primair:
op 11 juni 2023 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer 2] hard tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de zaak met
parketnummer 02-141787-23aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval/aanranding door aangever en dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de aanranding door het slachtoffer. Verdacht is daarbij te ver gaan, waardoor sprake is van noodweerexces. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging aangevoerd dat het slachtoffer als eerste geslagen heeft. Verdachte zag daarop geen andere mogelijkheid dan zich fysiek te verweren.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden, omdat verdachte degene is die het geweld heeft toegepast.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Nu dit niet aannemelijk is geworden wordt het beroep op noodweerexces verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, met een proeftijd van twee jaar en onder aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voorgesteld een maximale taakstraf op te leggen met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met de daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van geweld, dat heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren van 24 juni 2022 in het uitgaansgebied van Breda. Na eerst van de medeverdachte in een eetgelegenheid meerdere stompen tegen het hoofd gekregen te hebben, heeft het [slachtoffer 1] van verdachte een dusdanig harde klap buiten de eetgelegenheid gekregen, dat hij neer is gegaan en bewusteloos is geraakt. Vervolgens bleek het slachtoffer fors letsel in het aangezicht te hebben opgelopen door het handelen van verdachte en zijn medeverdachte.
Verdachte heeft bijna een jaar later, ook weer in de nachtelijke uren en ook weer in het uitgaansgebied van Breda, het [slachtoffer 2] hard tegen het hoofd geschopt, terwijl deze op de grond lag.
Dat het hier om ernstige feiten gaat met zeer ernstige gevolgen, behoeft geen betoog. Dit soort geweld in het uitgaansgebied heeft een enorme impact op de slachtoffers en de samenleving en zorgt voor gevoelens van onveiligheid. Voor [slachtoffer 1] is het een traumatische ervaring geweest, met verstrekkende gevolgen zowel fysiek als psychisch. Voor [slachtoffer 2] is het letsel gelukkig beperkt gebleven, maar dit is niet aan verdachte te danken. Het is zeer kwalijk dat verdachte kennelijk totaal niet heeft stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen.
De rechtbank heeft voor het bepalen van de strafmaat kennis genomen van het strafblad van 12 februari 2024. Uit dit strafblad blijkt dat verdachte op 12 maart 2020 veroordeeld is geweest tot een taakstraf van 40 uren in verband met een mishandeling gepleegd tijdens het uitgaan.
De reclassering van Novadic-Kentron heeft bij rapport van 15 maart 2024 opgemerkt dat verdachte meerdere keren tijdens het uitgaan in aanraking is gekomen met justitie en dat het aannemelijk is dat zijn sociaal netwerk en alcoholgebruik risicoverhogende factoren zijn. Het recidiverisico wordt geschat op gemiddeld tot hoog. De reclassering is van mening dat een passende ambulante behandeling handvatten kan bieden op het gebied van emotieregulatie en impulsbeheersing, wat het risico op recidive kan verlagen. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij de verslavingsreclassering van Novadic-Kentron
- Ambulante behandeling door Fivoor of een soortelijke zorgverlener.
De rechtbank heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (drie tot zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf). De rechtbank heeft daarbij als strafverzwarende omstandigheden in aanmerking genomen dat het hevige geweldsexplosies van verdachte betreffen, tot twee keer toe, en dat deze geweldsexplosies plaatsvonden tijdens het uitgaan, het gegeven dat in de zaak van [slachtoffer 1] er ook een medepleger was en tot slot dat sprake is van recidive. Deze omstandigheden bij elkaar maken dat de eis van de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank recht doet aan de feiten. Zij ziet geen aanleiding om van die eis af te wijken en zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en onder aftrek van het voorarrest. Met het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt het mogelijk gemaakt om ook de bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals door de reclassering van Novadic-Kentron is geadviseerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 11.653,20 voor het feit onder parketnummer 02-064057-23.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat er nog geen sprake is van een eindsituatie voor wat betreft het herstel van het letsel.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank, gelet op de onderbouwing, toewijsbaar tot een bedrag van € 8.153,20, waarvan € 653,20 materiële schade en € 7.500,- immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu het herstel van het slachtoffer nog niet volledig heeft plaatsgevonden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het resterende deel van de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02-064057-23:Medeplegen van zware mishandeling;
parketnummer 02-141787-23:Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij de verslavingsreclassering van Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3 te Breda en zich daarna zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich zal laten behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- geeft opdracht aan de reclassering van Novadic-Kentron tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte in de zaak met parketnummer 02-064057-23 tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 8.153,20, waarvan € 653,20 aan materiële schade en
€ 7.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (parketnummer 02-064057-23),
€ 8.153,20te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
75 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 02-141787-23 op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 april 2024.
Mr. D.L.J. Martens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.