ECLI:NL:RBZWB:2024:2407

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
02-064054-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling met fors letsel als gevolg in uitgaansgebied

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2024 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte het slachtoffer op 24 juni 2022 in Breda zwaar heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van één doorlopend incident, waarbij het slachtoffer in een eetgelegenheid en vervolgens buiten de eetgelegenheid werd aangevallen. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met gebalde vuist in het gezicht geslagen, wat resulteerde in fors letsel, waaronder meerdere breuken in het aangezicht. De rechtbank achtte het medeplegen van zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat er sprake was van twee losse incidenten en dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor het zware letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 8.153,20, waarvan € 653,20 materiële schade en € 7.500,- immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-064054-23
vonnis van de meervoudige kamer van 12 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld, dan wel openlijk geweld heeft gepleegd met letsel tot gevolg dan wel die [slachtoffer] heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander [slachtoffer] zwaar mishandeld heeft, zoals primair tenlastegelegd is. Zij baseert zich daarbij op de camerabeelden en op het letsel bij [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat sprake is geweest van twee losse incidenten, waarbij een deel van het geweld tegen [slachtoffer] zich binnen [eetgelegenheid] heeft afgespeeld en een deel buiten de eetgelegenheid. Verdachte heeft zich binnen schuldig gemaakt aan geweld, maar buiten heeft hij geen aandeel gehad in het geweld dat tegen [slachtoffer] is toegepast. Er is dan ook geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Daar komt bij dat het geweld dat door verdachte tegen het slachtoffer is toegepast, niet geresulteerd heeft in het heftige letsel dat later bij hem geconstateerd is. Ook kan niet bewezen worden dat er opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bij een paar klappen in het gezicht is er immers geen aanmerkelijke kans dat iemand zwaar letsel wordt toegebracht. Het dossier biedt verder geen aanknopingspunten om het bij het slachtoffer geconstateerde letsel als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van het primair tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde openlijk geweld, is het handelen van de medeverdachte niet van voldoende significant gewicht geweest. Daarmee kan ook dit feit niet bewezen worden verklaard en dient verdachte daarvan vrijgesproken te worden.
De verdediging is van mening dat bewezen kan worden verklaard de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling. Het bestanddeel “met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg” kan gelet op het voorgaande echter niet bewezen worden verklaard en verdachte moet voor dat deel vrijgesproken worden. Dat geldt ook voor het ten val brengen, nu dat deel bij het incident buiten hoort en verdachte daar geen aandeel in had.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich op 11 juni 2022 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling van [slachtoffer] .
Eén incident:
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van één voortdurend incident. Zij komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
Op 11 juni 2022 bevinden het slachtoffer, verdachte en de medeverdachte zich in [eetgelegenheid] in Breda. Op enig moment haalt verdachte uit het niets met gebalde vuist en met kracht tot elf keer toe uit in de richting van het gezicht van het slachtoffer, waarbij hij hem meerdere keren raakt. Op dat moment is er nog geen geweldshandeling van de zijde van de medeverdachte. Vrijwel direct worden de drie betrokkenen door het personeel van [eetgelegenheid] buitengezet. Daar is het de medeverdachte die in een geweldsexplosie een hele harde klap aan het slachtoffer uitdeelt. Het slachtoffer gaat neer en blijft bewusteloos en bloedend achter, terwijl verdachte en zijn medeverdachte de plaats delict in allerijl samen verlaten. De rechtbank stelt vast dat tussen het geweld binnen en het geweld buiten maar een tijdsbestek van ongeveer één minuut en vijftien seconden zit. Gedurende die tijd blijven verdachte en de medeverdachte bij elkaar en vindt er doorlopend interactie plaats met het slachtoffer. Het geweld tegen het slachtoffer vindt eerst binnen de eetgelegenheid plaats en vervolgens net buiten bij de toegangsdeur. Dit ziet de rechtbank als één plaats. Deze omstandigheden bij elkaar maken dat de rechtbank van oordeel is dat het om één doorlopend incident gaat en dat verdachte en de medeverdachte beiden een wezenlijke materiële bijdrage hebben geleverd aan de voltooiing van het delict. Beiden hebben in een kort tijdbestek grof geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Ze zijn gezamenlijk opgetrokken en hebben elkaar versterkt in de aanval jegens het slachtoffer. Van een nauwe en bewuste samenwerking is dan ook sprake geweest en de rechtbank acht het medeplegen bewezen.
Gebruikt geweld en letsel
Zoals hiervoor overwogen heeft verdachte tot elf keer toe met kracht en met gebalde vuist in de richting van het hoofd van het slachtoffer geslagen en zijn daarvan meerdere klappen raak geweest. De medeverdachte heeft één keer met kracht geslagen op het gezicht van het slachtoffer die daardoor neerviel en buiten bewustzijn op de grond bleef liggen. Uit de medische informatie blijkt dat het slachtoffer meerdere breuken in het aangezicht heeft opgelopen door het handelen van verdachte en zijn medeverdachte. Het gaat dan in ieder geval om meerdere breuken van de oogkas, een breuk van het jukbeen, meerdere middengezichtsbreuken en een breuk van de neus. Ook is sprake van een blijvend litteken op de neus van het slachtoffer en littekenweefsel onder de ogen. Daarnaast is er een scheefstand van de neus en van het tussenschot die slechts operatief kunnen worden hersteld. Gelet op de hoeveelheid breuken, de littekens in het aangezicht en de noodzaak van een operatie, is de rechtbank van oordeel dat het letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
Opzet
Van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is de rechtbank uit het dossier en de behandeling op zitting niet gebleken. Uit de bewijsmiddelen volgt wel het voorwaardelijk opzet van verdachte. Vooropgesteld wordt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, aanwezig is indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zou kunnen intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt volgens vaste rechtspraak betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De rechtbank stelt in dat kader vast dat verdachte en zijn medeverdachte samen meerdere keren met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer hebben geslagen. Het hoofd is een zeer kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam. Naar algemene ervaringsregels kan met kracht tegen het hoofd slaan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Verdachte en de medeverdachte hebben naar het oordeel van de rechtbank met hun handelen dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair:
op 24 juni 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en een gebroken oogkas en een gebroken jukbeen en een blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] meermalen tegen het gezicht/hoofd te slaan en te stompen of te stoten en die [slachtoffer] daarbij ten val te brengen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging merkt op dat verdachte schuldbewust is en ook spijt heeft. Sinds het gebeuren zijn er geen justitiecontacten meer geweest. Volstaan kan worden met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van geweld, dat heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren van 24 juni 2022 in het uitgaansgebied van Breda. Na eerst van verdachte in een eetgelegenheid meerdere stompen tegen het hoofd gekregen te hebben, heeft het [slachtoffer] van de medeverdachte een dusdanig harde klap buiten de eetgelegenheid gekregen, dat hij neer is gegaan en bewusteloos is geraakt. Vervolgens bleek het slachtoffer fors letsel in het aangezicht te hebben opgelopen door het handelen van verdachte en de medeverdachte.
Dat het hier om een ernstig feit gaat met zeer ernstige gevolgen, behoeft geen betoog. Dit soort geweld in het uitgaansgebied heeft een enorme impact op het slachtoffer en op de samenleving en zorgt voor gevoelens van onveiligheid. Voor het slachtoffer is het een traumatische ervaring geweest, met verstrekkende gevolgen zowel fysiek als psychisch. Het is zeer kwalijk dat verdachte daar kennelijk totaal niet bij heeft stilgestaan.
De rechtbank heeft voor het bepalen van de strafmaat kennis genomen van het strafblad van 12 februari 2024. Uit dit strafblad blijkt dat verdachte op 13 augustus 2017 veroordeeld is geweest tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand in verband met uitgaansgeweld.
De reclassering heeft bij rapport van 15 maart 2024 opgemerkt dat verdachte bekend is met justitie en ook eerder veroordeeld is voor uitgaansgeweld, maar dat er geen delictpatroon wordt gezien. Het sociaal netwerk wordt wel als delictgerelateerd gezien. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat en er is geen indicatie voor reclasseringsinterventies. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagenop de LOVS-oriëntatiepunten voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (3 tot 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf)De rechtbank heeft als strafverzwarende omstandigheden in aanmerking genomen de hevige geweldsexplosie van verdachte en dat die is gepleegd tijdens het uitgaan, het gegeven dat er ook een medepleger was en tot slot dat sprake is van recidive. Deze omstandigheden bij elkaar maken dat een gevangenisstraf van acht maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren recht doet aan het feit.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 11.653,20 voor het tenlastegelegde feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank stelt vast dat er nog geen sprake is van een eindsituatie voor wat betreft het herstel van het letsel.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank, gelet op de onderbouwing, toewijsbaar tot een bedrag van € 8.153,20, waarvan € 653,20 materiële schade en € 7.500,- immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu het herstel van het slachtoffer nog niet volledig heeft plaatsgevonden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het resterende deel van de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Medeplegen van zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte in de zaak met parketnummer 02-064054-23 tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 8.153,20, waarvan € 653,20 aan materiële schade en
€ 7.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (parketnummer 02-064054-23),
€ 8.153,20te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
75 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 april 2024.
Mr. D.L.J. Martens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.