ECLI:NL:RBZWB:2024:2402

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
02/258347-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor ontuchtige handelingen in de trein met een persoon met een verstandelijke beperking

Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juni 2022 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een aangever in de trein. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn handelen, de aangever heeft gedwongen tot het dulden van deze handelingen, terwijl de aangever een licht verstandelijke beperking had. De verdachte heeft ontkend dat hij de aangever heeft gedwongen, maar de rechtbank achtte de verklaring van de aangever betrouwbaar en ondersteunde deze met DNA-bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid en legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die als gevolg van de handelingen van de verdachte meerdere suïcidepogingen heeft gedaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de jongste rechter niet in de gelegenheid waren om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/258347-22
vonnis van de meervoudige kamer van 11 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg
ter zitting waargenomen door mr. M.V. de Nooijer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 18 juni 2022 [aangever] heeft aangerand, dan wel ontuchtige handelingen met hem heeft gepleegd, terwijl hij wist dat [aangever] aan een verstandelijke handicap leed waardoor hij zijn wil daaromtrent niet kon bepalen,
door onder meer zijn penis te betasten, hem af te trekken en te pijpen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Volgens haar heeft verdachte het slachtoffer gedwongen de seksuele handelingen te dulden. Dat verdachte door het slachtoffer zou zijn gedwongen de seksuele handelingen te verrichten, acht zij niet geloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak, omdat er geen sprake is geweest van de voor het primair ten laste gelegde feit vereiste dwang. Bovendien is de verklaring van aangever niet betrouwbaar en strookt die niet met het aangetroffen DNA-bewijs. Ook is er geen wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde te komen, omdat verdachte niet op de hoogte was van de verstandelijke beperking van aangever.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 18 juni 2022 samen met [aangever] in de trein van Roosendaal naar Vlissingen heeft gezeten. Aangever is bij het raam gaan zitten en verdachte ging naast hem, aan het gangpad, zitten. Tussen verdachte en aangever hebben hierna seksuele handelingen plaatsgevonden.
Volgens aangever heeft verdachte ineens over zijn been gewreven en geprobeerd de broekriem van aangever open te maken. Aangever heeft op dat moment “no, no” gezegd. Verdachte maakte hierna de gulp van aangever open en aangever heeft toen de hand van verdachte weggeduwd. Vervolgens pakte verdachte het geslachtsdeel van aangever vast, speelde hij hiermee en heeft hij de penis van aangever afgetrokken en vervolgens gepijpt door deze in zijn mond te nemen en drie keer zijn hoofd op en neer te bewegen. Verdachte pakte vervolgens een condoom en maakte de verpakking ervan open. Aangever wilde weg en gaf aan dat hij de trein ging verlaten, waarna verdachte hem nog een kus op zijn wangen heeft gegeven. Aangever is eerder dan de bedoeling uitgestapt op station Bergen op Zoom. Hij heeft zijn ouders en broer gebeld en daarna in de volgende trein tegen de conductrice verteld wat er was gebeurd.
Verdachte ontkent dat
hijaangever heeft gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen en verklaart dat het juist aangever is geweest die zijn eigen broek zou hebben opengemaakt en degene is geweest die het hoofd van verdachte richting zijn penis zou hebben geduwd. Kortom: aangever zou hem hebben gedwongen om deze seksuele handelingen te verrichten. Hiervoor zou aangever bij binnenkomst in de trein op de trap richting een treincoupé plotseling zijn vinger in de broek en/of de anus van verdachte hebben gestoken.
Betrouwbaarheid aangifte
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaring van aangever betrouwbaar. Aangever heeft vanaf het begin concreet en consistent verklaard over de seksuele handelingen die verdachte bij hem heeft verricht. Wat hij daarover tijdens de aangifte heeft verklaard komt, behoudens details, overeen met wat hij direct na het incident aan conductrice [naam] heeft verteld en wat hij tijdens het informatief gesprek bij de politie heeft verklaard.
Voorts wordt de verklaring van aangever op verschillende punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Op de eikel en penishuid van aangever is blijkens de NFI-rapportage van 27 juli 2022 DNA van verdachte aangetroffen. Ook de opengescheurde verpakking van het condoom waar aangever over verklaart, wordt bij de staande houding van verdachte, kort na het incident, aangetroffen.
Verdachte is diezelfde avond waarop het incident plaatsvond in de trein aangehouden.
Hij heeft aanvankelijk bij zijn verhoor op 19 juni 2022 gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. In zijn tweede verhoor heeft hij verklaard dat het anders is gegaan, maar heeft zich voor het overige op zijn zwijgrecht beroepen. Pas tijdens zijn verhoor op 6 september 2022, gehouden naar aanleiding van de uitslagen van het DNA-onderzoek, heeft verdachte een inhoudelijke verklaring afgelegd. Daarbij heeft hij erkend dat de seksuele handelingen waarover aangever heeft verklaard hebben plaatsgevonden, maar het initiatief zou van aangever zijn uitgegaan en hij wil zelf aangifte doen.
Verdachte heeft niet alleen in een laat stadium inhoudelijk verklaard, waarvoor hij geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, ook is hij wisselend in zijn verklaringen. Zo heeft hij bij de politie verklaard dat hij lange tijd geen seks had gehad en het wel eenmalig wilde, ter zitting verklaarde hij dat hij dit niet wilde, omdat ze in de trein zaten. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij wel seks wilde tot hij wondjes op de penis van het slachtoffer zag. Later heeft hij het over een litteken en ter zitting heeft hij verklaard dat het ging om witachtige parasieten en dat dit de reden was dat hij een condoom pakte.
Tenslotte merkt de rechtbank op dat aangever en verdachte volslagen vreemden zijn voor elkaar op 18 juni 2022 en aangever er geen enkel belang bij heeft dit verhaal of de handelingen te verzinnen. Dat aangever een verhaal heeft verzonnen vanwege schaamte acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit alles maakt dat de rechtbank geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever te twijfelen en dat zij van die aangifte zal uitgaan.
Dwang
Van ‘dwang’ in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht kan sprake zijn als de betrokkene zich door het onverhoedse van het handelen van de verdachte daartegen niet heeft kunnen verzetten, dan wel door toedoen van verdachte in een zodanige situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. De ‘feitelijkheden’ waardoor de betrokkene gedwongen wordt, kunnen dan onder omstandigheden dezelfde handelingen betreffen als ‘ontuchtige handelingen’.
Naar het oordeel van de rechtbank was het handelen van verdachte onverhoeds en heeft aangever zich daaraan niet kunnen onttrekken. Aangever verklaart dat hij tegen verdachte ‘no, no’ heeft gezegd toen de hand van verdachte ineens op zijn been werd gelegd, en dat hij de hand van verdachte heeft weggeduwd toen deze zijn broek probeerde open te maken. Volgens aangever bevroor hij daarna. Verdachte heeft niets met die signalen gedaan en ook ter zitting geeft verdachte geen antwoord op de vraag hoe aangever op de (seksuele) handelingen reageerde.
Omdat aangever in de trein aan het raam zat en verdachte naast hem zat, was het sowieso voor aangever feitelijk lastig om zich aan de situatie te onttrekken. Bij het naderen van het eerstvolgende station is aangever uit de trein gestapt en direct naar de conductrice gelopen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte gelet op het onverhoedse karakter van zijn handelingen tenminste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever de handelingen tegen zijn wil heeft moeten dulden. Dat aangever in de trein niets heeft gedaan om de aandacht te trekken van medepassagiers doet daar niet aan af. De rechtbank merkt daarbij op dat aangever een licht verstandelijke beperking heeft en mogelijk anders reageert dan anderen zouden doen. Het moet voor verdachte voldoende duidelijk zijn geweest dat aangever deze handelingen niet wenste.
Vanzelfsprekend zijn de handelingen die verdachte bij aangever verrichtte (het vastpakken, aftrekken en pijpen van de penis van aangever), onder bovengenoemde omstandigheden (bij een slachtoffer dat verdachte totaal niet kende, in een trein met andere passagiers in directe nabijheid) als ontuchtig, namelijk als handelingen van seksuele aard in strijd met een sociaal-ethische norm, aan te merken.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 juni 2022 in Nederland, door een andere feitelijkheid, te weten het (dicht) tegen het lichaam van [aangever] te zitten en, verdachtes, hand onverhoeds leggen op het (boven)been van die [aangever] en de broek van die [aangever] open te maken en meermalen, voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet en/of weerstand van die [aangever] , heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten:
- de penis uit de broek/onderbroek van die [aangever] halen en
- de penis van die [aangever] betasten en
- de penis van die [aangever] aftrekken en
- de penis van die [aangever] in de mond nemen en
- vervolgens die [aangever] pijpen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen strafmaatverweer.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door in de trein onverhoeds de penis van het slachtoffer vast te pakken, hem af te trekken en te pijpen. Door dit handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke, psychische en seksuele integriteit van het slachtoffer. Aangever wilde verdachte juist helpen door hem op de trein richting Vlissingen te wijzen en verdachte heeft van die situatie misbruik gemaakt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, te meer nu blijkt dat aangever een licht verstandelijke beperking heeft. Ook rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij de schuld buiten zichzelf legt en probeert af te schuiven op het slachtoffer.
Van dergelijke strafbare feiten is bekend dat het grote lichamelijke en psychische gevolgen heeft voor slachtoffers in het algemeen, maar ook voor dit slachtoffer in het bijzonder, zoals blijkt uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding. Als direct gevolg van het grensoverschrijdend handelen van verdachte heeft het slachtoffer meerdere suïcidepogingen gedaan en volgens zijn familie is hij sindsdien veranderd. Het slachtoffer heeft daarnaast in de thuissituatie ondersteuning nodig gehad.
Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte het delict blijft ontkennen en de Nederlandse taal niet spreekt. De reclassering ziet daardoor geen mogelijkheden om middels interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte verblijft sinds april 2022 in Nederland na zijn vlucht uit [land] in verband met zijn homoseksuele geaardheid. Er zijn verder weinig zorgen over verdachte. Wel ervaart hij psychische klachten als gevolg van de pesterijen en vernederingen vanwege zijn homoseksuele geaardheid. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld.
Gelet op het feit dat verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat het een misdrijf betreft dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert, na wijziging ter terechtzitting, een schadevergoeding van € 3.174,53, bestaande uit € 674,53 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging bepleit de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen. Subsidiair wordt verzocht de immateriële schade te matigen, aangezien de aangehaalde uitspraken niet vergelijkbaar zijn met onderhavige zaak.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Aangezien het (bijgestelde) materiële schadebedrag ook niet door de verdediging is weersproken, zal de rechtbank de vordering voor wat betreft de materiële schade toewijzen.
Immateriële schade
De benadeelde heeft, concreet onderbouwd met stukken, aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Bovendien weegt voor de rechtbank mee dat uit de vordering tot schadevergoeding blijkt dat het slachtoffer, als gevolg van dit feit, medicatie neemt vanwege de suïcidepogingen die hij heeft ondernomen.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.500,- billijk.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van € 3.174,53, waarvan € 674,53 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] , € 3.174,53 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 41 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en
mr. J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 april 2024.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.