4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 18 juni 2022 samen met [aangever] in de trein van Roosendaal naar Vlissingen heeft gezeten. Aangever is bij het raam gaan zitten en verdachte ging naast hem, aan het gangpad, zitten. Tussen verdachte en aangever hebben hierna seksuele handelingen plaatsgevonden.
Volgens aangever heeft verdachte ineens over zijn been gewreven en geprobeerd de broekriem van aangever open te maken. Aangever heeft op dat moment “no, no” gezegd. Verdachte maakte hierna de gulp van aangever open en aangever heeft toen de hand van verdachte weggeduwd. Vervolgens pakte verdachte het geslachtsdeel van aangever vast, speelde hij hiermee en heeft hij de penis van aangever afgetrokken en vervolgens gepijpt door deze in zijn mond te nemen en drie keer zijn hoofd op en neer te bewegen. Verdachte pakte vervolgens een condoom en maakte de verpakking ervan open. Aangever wilde weg en gaf aan dat hij de trein ging verlaten, waarna verdachte hem nog een kus op zijn wangen heeft gegeven. Aangever is eerder dan de bedoeling uitgestapt op station Bergen op Zoom. Hij heeft zijn ouders en broer gebeld en daarna in de volgende trein tegen de conductrice verteld wat er was gebeurd.
Verdachte ontkent dat
hijaangever heeft gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen en verklaart dat het juist aangever is geweest die zijn eigen broek zou hebben opengemaakt en degene is geweest die het hoofd van verdachte richting zijn penis zou hebben geduwd. Kortom: aangever zou hem hebben gedwongen om deze seksuele handelingen te verrichten. Hiervoor zou aangever bij binnenkomst in de trein op de trap richting een treincoupé plotseling zijn vinger in de broek en/of de anus van verdachte hebben gestoken.
Betrouwbaarheid aangifte
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaring van aangever betrouwbaar. Aangever heeft vanaf het begin concreet en consistent verklaard over de seksuele handelingen die verdachte bij hem heeft verricht. Wat hij daarover tijdens de aangifte heeft verklaard komt, behoudens details, overeen met wat hij direct na het incident aan conductrice [naam] heeft verteld en wat hij tijdens het informatief gesprek bij de politie heeft verklaard.
Voorts wordt de verklaring van aangever op verschillende punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Op de eikel en penishuid van aangever is blijkens de NFI-rapportage van 27 juli 2022 DNA van verdachte aangetroffen. Ook de opengescheurde verpakking van het condoom waar aangever over verklaart, wordt bij de staande houding van verdachte, kort na het incident, aangetroffen.
Verdachte is diezelfde avond waarop het incident plaatsvond in de trein aangehouden.
Hij heeft aanvankelijk bij zijn verhoor op 19 juni 2022 gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. In zijn tweede verhoor heeft hij verklaard dat het anders is gegaan, maar heeft zich voor het overige op zijn zwijgrecht beroepen. Pas tijdens zijn verhoor op 6 september 2022, gehouden naar aanleiding van de uitslagen van het DNA-onderzoek, heeft verdachte een inhoudelijke verklaring afgelegd. Daarbij heeft hij erkend dat de seksuele handelingen waarover aangever heeft verklaard hebben plaatsgevonden, maar het initiatief zou van aangever zijn uitgegaan en hij wil zelf aangifte doen.
Verdachte heeft niet alleen in een laat stadium inhoudelijk verklaard, waarvoor hij geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, ook is hij wisselend in zijn verklaringen. Zo heeft hij bij de politie verklaard dat hij lange tijd geen seks had gehad en het wel eenmalig wilde, ter zitting verklaarde hij dat hij dit niet wilde, omdat ze in de trein zaten. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij wel seks wilde tot hij wondjes op de penis van het slachtoffer zag. Later heeft hij het over een litteken en ter zitting heeft hij verklaard dat het ging om witachtige parasieten en dat dit de reden was dat hij een condoom pakte.
Tenslotte merkt de rechtbank op dat aangever en verdachte volslagen vreemden zijn voor elkaar op 18 juni 2022 en aangever er geen enkel belang bij heeft dit verhaal of de handelingen te verzinnen. Dat aangever een verhaal heeft verzonnen vanwege schaamte acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit alles maakt dat de rechtbank geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever te twijfelen en dat zij van die aangifte zal uitgaan.
Dwang
Van ‘dwang’ in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht kan sprake zijn als de betrokkene zich door het onverhoedse van het handelen van de verdachte daartegen niet heeft kunnen verzetten, dan wel door toedoen van verdachte in een zodanige situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. De ‘feitelijkheden’ waardoor de betrokkene gedwongen wordt, kunnen dan onder omstandigheden dezelfde handelingen betreffen als ‘ontuchtige handelingen’.
Naar het oordeel van de rechtbank was het handelen van verdachte onverhoeds en heeft aangever zich daaraan niet kunnen onttrekken. Aangever verklaart dat hij tegen verdachte ‘no, no’ heeft gezegd toen de hand van verdachte ineens op zijn been werd gelegd, en dat hij de hand van verdachte heeft weggeduwd toen deze zijn broek probeerde open te maken. Volgens aangever bevroor hij daarna. Verdachte heeft niets met die signalen gedaan en ook ter zitting geeft verdachte geen antwoord op de vraag hoe aangever op de (seksuele) handelingen reageerde.
Omdat aangever in de trein aan het raam zat en verdachte naast hem zat, was het sowieso voor aangever feitelijk lastig om zich aan de situatie te onttrekken. Bij het naderen van het eerstvolgende station is aangever uit de trein gestapt en direct naar de conductrice gelopen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte gelet op het onverhoedse karakter van zijn handelingen tenminste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever de handelingen tegen zijn wil heeft moeten dulden. Dat aangever in de trein niets heeft gedaan om de aandacht te trekken van medepassagiers doet daar niet aan af. De rechtbank merkt daarbij op dat aangever een licht verstandelijke beperking heeft en mogelijk anders reageert dan anderen zouden doen. Het moet voor verdachte voldoende duidelijk zijn geweest dat aangever deze handelingen niet wenste.
Vanzelfsprekend zijn de handelingen die verdachte bij aangever verrichtte (het vastpakken, aftrekken en pijpen van de penis van aangever), onder bovengenoemde omstandigheden (bij een slachtoffer dat verdachte totaal niet kende, in een trein met andere passagiers in directe nabijheid) als ontuchtig, namelijk als handelingen van seksuele aard in strijd met een sociaal-ethische norm, aan te merken.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.