ECLI:NL:RBZWB:2024:2392

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
02-228543-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor mishandeling en bedreiging

Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging doodslag, zware mishandeling en bedreiging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 maart 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd ter zitting gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het verwonden, mishandelen en bedreigen van [slachtoffer 1] op 22 augustus 2021. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging doodslag en zware mishandeling, waardoor de verdachte integraal werd vrijgesproken van deze feiten. Wel achtte de rechtbank de mishandeling en bedreiging wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had [slachtoffer 1] mishandeld door haar te slaan en had haar bedreigd met de dood. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte niet handelde uit zelfverdediging maar uit wraak.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-228543-21
vonnis van de meervoudige kamer van 11 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is ter zitting gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1: op 22 augustus 2021 [slachtoffer 1] heeft verwond met een mes. Dit is in verschillende varianten ten laste gelegd;
2: op 22 augustus 2021 [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
3: op 22 augustus 2021 [slachtoffer 1] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair (poging doodslag) en subsidiair (zware mishandeling) tenlastegelegde, omdat er onvoldoende duidelijkheid is over het letsel en het mes. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meer subsidiair heeft geprobeerd aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ook feiten 2 en 3 kunnen naar de mening van de officier van justitie worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte heeft gestoken. Subsidiair is de verdediging van mening dat het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, omdat er niet vastgesteld kan worden of de verweten handelingen dodelijk hadden kunnen zijn of zwaar lichamelijk letsel hebben opgeleverd.
De verdediging is van mening dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van feit 2 kan komen, met uitzondering van het schoppen. Ook feit 3 kan wettig en overtuigend worden bewezen. Wel voert de verdediging bij beide feiten een noodweerverweer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat het dossier wettig bewijs bevat voor de verdenking dat verdachte [slachtoffer 1] steek- en snijletsel heeft toegebracht. Aan de andere kant ziet de rechtbank ook dat verdachte dit feit ontkent en dat zijn ontkenning wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Na het lezen van het dossier en de behandeling ter zitting is het de rechtbank duidelijk geworden dat de families [familie 1] en [familie 2] verweven zijn in een jarenlange strijd, maar ook dat ze ‘tot elkaar veroordeeld zijn’, nu leden van beide families nagenoeg naast elkaar op het woonwagenkamp in [plaats] wonen. Een strijd die nog altijd voortduurt en waarbij beide kanten elkaar kennelijk het licht in de ogen niet gunnen. De verklaringen in het dossier zijn naar het oordeel van de rechtbank gekleurd door deze strijd. De rechtbank twijfelt sterk aan het waarheidsgehalte van de afgelegde verklaringen van beide kanten over deze verdenking.
Door de politie is geen wapen aangetroffen dat onderzocht had kunnen worden. Er is dan ook geen enkel objectief bewijsmiddel ter ondersteuning van de aangifte of de ontkenning. De enige objectieve ondersteuning voor de aangifte en de ontkenning wordt gevormd door het waargenomen letsel bij zowel aangeefster als verdachte. Hieruit kan echter niet worden afgeleid hoe het letsel bij beiden is ontstaan.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat niet buiten gerede twijfel vast is komen te staan dat het verdachte is geweest die het steek- en snijletsel van aangeefster heeft toegebracht. Zij zal verdachte daarom integraal vrijspreken van feit 1.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat uit de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar te slaan. Het dossier biedt geen ondersteuning voor mishandeling door het schoppen. De rechtbank zal verdachte daarvan partieel vrijspreken.
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. De rechtbank stelt vast dat uit de verklaring van verdachte bij de politie en ter zitting volgt dat hij niet heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij zag dat zijn vrouw werd geslagen en dat het verdachte vervolgens zwart voor de ogen werd, waarna hij naar eigen zeggen in de aanval ging. De rechtbank ziet dit niet als verdedigingshandeling maar als een wraak- of vergeldingsactie die niet proportioneel en subsidiair was. Om deze reden verwerpt de rechtbank het noodweerverweer.
Alles overwegende acht de rechtbank de mishandeling door het slaan wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
De rechtbank acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting. Gelet op hetgeen de rechtbank onder feit 2 heeft overwogen, verwerpt zij ook voor dit feit het noodweerverweer.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 22 augustus 2021 te [plaats] , gemeente Halderberge
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een klap in het gezicht te geven;
3
op 22 augustus 2021 te [plaats] , gemeente Halderberge
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen “Ik sla je kapot”,
of’ “Ik maak je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast vordert de officier van justitie de oplegging van een maatregel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bestaande uit een contactverbod gedurende 2 jaar met de [familie 1] . Bij iedere overtreding van de maatregel kan verdachte direct 1 week in hechtenis worden genomen. Daarnaast moet verdachte ieder bezoek aan zijn vader, woonachtig op het betreffende kamp, voorafgaand aan het bezoek melden bij de politie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met het gegeven dat verdachte zich gedurende lange tijd heeft moeten houden aan de gestelde schorsingsvoorwaarden. De verdediging verzoekt dan ook te volstaan met een zo laag mogelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank veroordeelt verdachte voor een woordelijke bedreiging tegen het leven gericht en een mishandeling waarbij verdachte heeft geslagen. Dit zijn vervelende feiten, maar deze feiten vormden niet het zwaartepunt van de zaak. De rechtbank heeft verdachte integraal vrijgesproken van feit 1 en acht daarmee minder bewezen dan de officier van justitie.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met straffen die doorgaans voor bedreiging en mishandeling worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat artikel 63 Sr aan de orde is.
Verder stelt de rechtbank vast dat de feiten hebben plaatsgevonden op 22 augustus 2021. Dit betekent dat de redelijke termijn voor de behandeling van deze strafzaak met bijna 8 maanden is overschreden. Dit terwijl verdachte zich wel gedurende die gehele termijn tot de uitspraak heeft moeten houden aan schorsingsvoorwaarden. Deze voorwaarden vormden voor hem een behoorlijke belasting, omdat hij door de voorwaarden niet op bezoek kon gaan bij zijn zieke vader. De overschrijding van de redelijke termijn geeft de rechtbank aanleiding om de op te leggen straf te matigen.
De rechtbank ziet geen aanleiding aan verdachte een voorwaardelijke straf of een maatregel 38v Sr op te leggen. Uit de verklaringen ter zitting blijkt dat de spanningen tussen de families [familie 2] en [familie 1] nog altijd voortduren en dat incidenten elkaar op blijven volgen. Een voorwaardelijke straf of een maatregel 38v Sr zou naar het oordeel van de rechtbank slechts zorgen voor nog meer spanningen tussen beide families en (het uitlokken van) strafbare feiten wellicht in de hand werken.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 5 dagen opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De rechtbank heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op. Hiermee vervallen de schorsingsvoorwaarden en krijgt verdachte de mogelijkheid om zijn vader weer te bezoeken.

7.De benadeelde partijen

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 14.157,00.
Uit de schriftelijke vordering benadeelde partij en de toelichting ter zitting, begrijpt de rechtbank de gestelde schade is ontstaan door feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Benadeelde kan de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 12.500,00.
Uit de schriftelijke vordering benadeelde partij en de toelichting ter zitting, begrijpt de rechtbank de gestelde schade is ontstaan door feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De wettelijk vertegenwoordiger van benadeelde kan de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 57, 63, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte integraal vrijvan feit 1;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 2:mishandeling
Feit 3:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] en benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vorderingen en bepaalt dat de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelden in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 april 2024.