Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging doodslag, zware mishandeling en bedreiging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 maart 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd ter zitting gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het verwonden, mishandelen en bedreigen van [slachtoffer 1] op 22 augustus 2021. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging doodslag en zware mishandeling, waardoor de verdachte integraal werd vrijgesproken van deze feiten. Wel achtte de rechtbank de mishandeling en bedreiging wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had [slachtoffer 1] mishandeld door haar te slaan en had haar bedreigd met de dood. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte niet handelde uit zelfverdediging maar uit wraak.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan.