ECLI:NL:RBZWB:2024:2373

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
23/2726 WOB
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek en de zorgvuldigheid van de zoekslag door de staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beoordeeld. Eiser had op 27 november 2020 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op hemzelf, zijn partner en het bedrijf Digi-D. De staatssecretaris heeft hierop gereageerd met een gedeeltelijke openbaarmaking van documenten, maar eiser was van mening dat niet volledig op zijn verzoek was beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet volledig op het Wob-verzoek heeft beslist en dat de zoekslag naar documenten onvoldoende zorgvuldig en inzichtelijk is gemaakt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen vier maanden een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in de uitvoering van Wob-verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2726 WOB

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.F. Lansbergen),
en

de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

(gemachtigde: mr. L. Bouman).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris op zijn verzoek om openbaarmaking van bepaalde informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De staatssecretaris heeft de stukken ingezonden en daarbij verzocht om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissingen van 2 november 2023 en 9 januari 2024 heeft de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming van de genoemde stukken gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris met mr. M.K.J. Verbruggen-van Rooij en mr. M.G.T. Leyenhorst.
1.5.
Op verzoek van de staatssecretaris heeft de rechtbank de Autoriteit Persoonsgegevens, de Ombudsman en Matchmark gevraagd of zij als partij aan het geding willen deelnemen. De rechtbank stelt nu vast dat zij geen belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb zijn. De Autoriteit Persoonsgegevens, de Ombudsman en Matchmark worden daarom niet aangemerkt als derde partij in deze procedure.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij brief van 27 november 2020 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend. Eiser heeft verzocht om alle bestuurlijke documenten die betrekking hebben op eiser, op zijn partner en op het bedrijf Digi-D. Op verzoek van de staatssecretaris heeft eiser zijn verzoek gespecificeerd. Met zijn e-mailbericht van 23 februari 2021 heeft eiser 71 aanknopingspunten voor documenten met de staatssecretaris gedeeld.
2.1.
Bij besluit van 7 mei 2021 (primair besluit) heeft de staatssecretaris op het Wob-verzoek van eiser besloten en heeft hij een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt.
2.2.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij op verzoek van de staatssecretaris op 26 november 2021 een prioritering aangebracht in de 71 aanknopingspunten die hij eerder met de staatssecretaris heeft gedeeld.
2.3.
Bij bestreden besluit van 29 april 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard en opnieuw een aantal documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt.
Wet openbaarheid van bestuur (Wob) of Wet open overheid (Woo)?
3. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo), zoals gewijzigd bij Wijzigingswet Woo, in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 ook besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt in principe ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus.
Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 29 april 2022, dus voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob nog van toepassing is.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de openbaarmaking van de informatie die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt gedeeltelijk heeft mogen weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de staatssecretaris (volledig) op het verzoek van eiser beslist?
5. De rechtbank stelt vast dat eiser op 27 november 2020 een Wob-verzoek heeft ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn verzoek op 23 februari 2021 heeft gespecificeerd en dat dit heeft geresulteerd in 71 aanknopingspunten voor documenten waarvan hij openbaarmaking wenst. Vervolgens heeft eiser op 26 november 2021 in deze 71 aanknopingspunten een prioritering aangebracht. Tussen partijen is in geschil of eiser met zijn bericht van 26 november 2021 zijn Wob-verzoek heeft beperkt tot de door hem aangebrachte prioritering.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris met het bestreden besluit niet volledig op het Wob-verzoek van eiser heeft beslist. Op 27 juli 2021 heeft eiser – nadat hij bezwaar heeft gemaakt – op de vraag om verfijning van zijn verzoek nogmaals verwezen naar de eerder overgelegde 71 aanknopingspunten. In het bericht van 26 november 2021 is aangegeven dat een overzicht is bijgevoegd waarin de onderdelen die eiser met prioriteit onderzocht wil hebben geel zijn gemarkeerd. Hieruit blijkt dat eiser zijn verzoek niet heeft beperkt maar slechts heeft aangegeven met welke documenten hij wilde dat de staatssecretaris bij zijn (aanvullende) zoektocht zou starten.
5.2.
Voor zover in het dossier beoordeelde documenten zitten die zien op de door eiser aangedragen niet-geprioriteerde aanknopingspunten, merkt de rechtbank op dat hieruit niet kan worden afgeleid dat een volledige zoekslag naar de niet-geprioriteerde aanknopingspunten heeft plaatsgevonden.
5.3.
De staatssecretaris zal alsnog moeten zoeken naar de documenten die betrekking hebben op de niet-geprioriteerde aanknopingspunten uit het Wob-verzoek en zal deze moeten beoordelen. Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank erop dat deze beoordeling binnen het kader van de Woo moet plaatsvinden.
Is de zoekslag naar de geprioriteerde documenten voldoende zorgvuldig geweest en inzichtelijk gemaakt?
6. Eiser heeft aangevoerd dat voor hem niet duidelijk is welke zoekslag door de staatssecretaris heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris heeft toegelicht dat op basis van de door eiser in bezwaar aangebrachte specificatie (met bijbehorende documenten) een meer gerichte zoekslag heeft plaatsgevonden. Er is zowel binnen Logius als binnen het kerndepartement Binnenlandse Zaken gezocht in documentmanagementsystemen (DMS), op netwerkschijven en in mailboxen van medewerkers die betrokken waren bij dit dossier. De zoekslag in het DMS is uitgevoerd door een informatiespecialist, zodat ook mogelijk afgeschermde documenten meegenomen konden worden.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze zoekslag onvoldoende zorgvuldig geweest en inzichtelijk gemaakt. Weliswaar heeft de staatssecretaris toegelicht bij wie het Wob-verzoek is uitgezet, maar niet hoe er vervolgens door de desbetreffende personen is gezocht. Evenmin is hiermee inzichtelijk gemaakt hoe het Wob-verzoek, door de staatssecretaris in het algemeen en door de verschillende relevante personen in het bijzonder, is geïnterpreteerd en hoe die interpretatie van invloed is geweest op de zoekslag die is gemaakt. Zo heeft de staatssecretaris bijvoorbeeld nagelaten specifiek te vermelden welke zoektermen zijn gehanteerd voor het zoeken naar documenten in de systemen en op de netwerkschijven, welke specifieke vragen de volgens de staatssecretaris relevante personen hebben meegekregen én of dan wel hoe een schifting in de door die personen aangedragen documenten is gemaakt. [1]
6.2.
De staatssecretaris zal de door hem gehanteerde zoekslag tegen het licht moeten houden, moeten documenteren wat zijn zoekslag heeft ingehouden en indien nodig zijn zoekslag moeten aanpassen. Hierbij merkt de rechtbank op dat een eventuele aanpassing een nieuwe feitelijke zoekslag met zich mee kan brengen om uit te sluiten dat documenten over het hoofd zijn gezien. [2]
De rechtbank heeft ook twijfels of inmiddels alle onder de staatssecretaris berustende documenten uit de al plaatsgevonden zoektocht [3] naar boven zijn gekomen. Tijdens de zitting bleek bijvoorbeeld een nota (de definitieve versie van het concept onder item 13.1 van de inventarislijst) te ontbreken – in ieder geval op het stukkenoverzicht – én ook reacties op een drietal onderbouwingen van eiser zijn niet in het dossier aangetroffen. Wellicht komen deze documenten alsnog boven water als de staatssecretaris zijn eigen onderzoek tegen het licht heeft gehouden.
7. Niet alleen de zoektocht naar de documenten is onvoldoende inzichtelijk gemaakt door de staatssecretaris, ook is niet altijd inzichtelijk gemaakt waarop zijn beslissing om een specifiek document niet openbaar te maken is gebaseerd. Pas in beroep – in het verweerschrift en ter zitting – heeft de staatssecretaris bijvoorbeeld een toelichting gegeven op de lijn die hij hanteert bij het beoordelen van concepten van documenten in de situatie dat er wel of niet een definitieve versie uit een concept is voortgekomen. Ook is pas op zitting het verband tussen bepaalde documenten inzichtelijk geworden.
7.1.
Zowel bij de zoektocht naar documenten die zien op de niet-geprioriteerde aanknopingspunten als de mogelijk nieuwe zoekslag naar documenten die zien op de geprioriteerde aanknopingspunten, en de daarop volgende beoordelingen zal de staatssecretaris zijn beoordeling per document inzichtelijk moeten maken.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat er documenten over [bedrijf] onder de staatssecretaris berusten?
8. Eiser stelt dat het bedrijf [bedrijf] de website van eisers onderneming Digi-D monitort. Eiser wijst op een e-mail van 21 oktober 2020 waarin [bedrijf] schrijft dat een klant de website in de monitoring heeft gezet. Eiser meent dat de staatssecretaris daarbij betrokken is en wenst daarover documenten te ontvangen. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat navraag is gedaan bij inkoopafdelingen of BZK/Logius opdracht heeft gegeven aan [bedrijf] . Hieruit is gebleken dat deze beide organisaties geen opdracht hebben verstrekt. Ook is bij het bedrijf zelf navraag gedaan. [bedrijf] heeft de reactie van de inkoopafdelingen bevestigd.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er
– in tegenstelling tot de uitkomst van het onderzoek door de staatssecretaris – toch documenten over [bedrijf] onder de staatssecretaris berusten. De door eiser aangeleverde informatie is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van de staatssecretaris.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat de staatssecretaris niet volledig op het Wob-verzoek van eiser heeft beslist én ook de door hem gehanteerde zoekslag onvoldoende zorgvuldig is geweest en inzichtelijk is gemaakt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en komt aan een verdere inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit niet toe.
10. De rechtbank zal de staatssecretaris opdragen een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaar. Daarbij moet de staatssecretaris rekening houden met deze uitspraak en hij dient dit te doen uiterlijk vier maanden na het verzenden van deze uitspraak.
11. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
12. De rechtbank zal de staatssecretaris veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op – met inachtneming van deze uitspraak – een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen binnen vier maanden na het verzenden van deze uitspraak;
  • draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, en mr. L.P. Hertsig en mr. M. Snoeks, leden, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 10 april 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 1, onder a, bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
Artikel 1, onder b, bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;
Artikel 2, eerste lid bepaalt dat een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie verstrekt overeenkomstig deze wet en daarbij uitgaat van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Artikel 3, eerste lid, bepaalt dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Artikel 3, tweede lid, bepaalt dat de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen, vermeldt.
Artikel 3, vierde lid bepaalt dat indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, het bestuursorgaan de verzoeker verzoekt zo spoedig mogelijk zijn verzoek te preciseren en hem daarbij behulpzaam is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de ABRvS van 22 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1675).
2.Ook hier geldt dat bij de beoordeling of deze documenten openbaar gemaakt moeten worden het toetsingskader van de Woo inmiddels geldt.
3.Het gaat dan om de zoektocht naar de door eiser geprioriteerde aanknopingspunten uit het totaal van 71 aanknopingspunten.