ECLI:NL:RBZWB:2024:2372

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
C/02/420391 / JE RK 24-492 (spoed) C/02/420392 / JE RK 24-493 (regulier)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met gezondheidsproblemen en zorgen over de thuissituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 april 2024 een nadere beschikking gegeven over de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die geboren is op [geboortedag] 2015. De minderjarige is onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) op 25 oktober 2023, en er zijn zorgen over zijn veiligheid in de thuissituatie. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de relatie tussen hen is gespannen en zij wonen niet meer samen. De moeder verblijft bij haar eigen moeder, terwijl de vader het moeilijk heeft met de zorg voor [minderjarige] vanwege zijn werk en de medische problematiek van het kind. De kinderrechter heeft eerder op 20 maart 2024 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend, die gold tot 3 april 2024. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstige gezondheidsproblemen heeft, waaronder epilepsie en een centraal slaapapneu syndroom, en dat hij afhankelijk is van intensieve zorg. De thuissituatie is niet veilig genoeg voor [minderjarige], en de opvoedingssituatie wordt als onvoldoende beoordeeld. De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, zodat [minderjarige] kan blijven in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, waar hij de nodige zorg en structuur ontvangt. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om openheid van zaken te geven over hun relatie, wat belangrijk is voor de hulpverlening en de toekomst van [minderjarige]. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/420391 / JE RK 24-492 (spoed)
C/02/420392 / JE RK 24-493 (regulier)
Datum uitspraak: 2 april 2024
nadere beschikking van de kinderrechter over (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: [advocaat] te Breda.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Het verdere procesverloop blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 20 maart 2024 en alle daarin genoemde stukken.
1.2
Op 2 april 2024 heeft de kinderrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3
Tevens waren met bijzondere toestemming van de kinderrechter als toehoorder bij de mondelinge behandeling aanwezig, de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] , ambulant begeleiders van [zorgondersteuning] .

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van 25 oktober 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 oktober 2023 tot uiterlijk 25 oktober 2024.
2.3
Bij de in deze zaak gegeven beschikking van 20 maart 2024 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van 20 maart 2024 tot 3 april 2024, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.

3.De verzoeken

3.1
Thans ligt nog ter beoordeling voor het resterende deel van het (spoed)verzoek om [minderjarige] met spoed uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. (C/02/420391 / JE RK 24-492).
3.2
Tevens heeft de GI verzocht om aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen in een accommodatie van een jeugdhulp aanbieder voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaar verklaring bij voorraad. (C/02/420392 / JE RK 24-493).

4.Het standpunt van de GI

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek is namens de GI, samengevat, nog het volgende aangevoerd. [minderjarige] is een kind met medische problematiek en gedragsproblemen. Dit is pittig voor de ouders. Toen de GI ermee bekend werd dat de vader ontevreden was over de hulpverlening, heeft de GI de ouders aangemeld voor een Ouder-Kind-voorziening. Ook [zorgorganisatie] is daarbij betrokken. Er is geadviseerd om een observatietraject van twaalf weken in te zetten om te bezien hoe het gezin ondersteund kan worden. [zorgcentrum] en SDW hebben laten weten de casus te zwaar te vinden. De aanvraag bij ASVZ loopt nog. Ook bij [observatiecentrum] is er een intakegesprek geweest. De ouders hebben ervoor gekozen dat de moeder met [minderjarige] opgenomen wordt voor een moeder-kind-traject. Bij [observatiecentrum] is er een wachtlijst van vier tot vijf maanden. Ondertussen kwam de melding van het ziekenhuis dat er zorgen zijn over [minderjarige] , maar ook over de relatie tussen de ouders. De vader zou de moeder hebben bedreigd en daarnaast heeft de vader zich weinig in het ziekenhuis laten zien. In overleg met hulpverlening is geconcludeerd dat de veiligheid van [minderjarige] na ontslag uit het ziekenhuis onvoldoende kon worden gewaarborgd en daarom is met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing bij de kinderrechter gevraagd. Gelet op de complexe problematiek is [minderjarige] geplaatst bij [kinderzorghuis] , een zorgplek in combinatie met pedagogische ondersteuning van Amarant en Sterk Huis. Bij [kinderzorghuis] wordt gezien dat [minderjarige] druk is, maar wel goed te sturen. De structuur die hem wordt geboden, doet hem goed. Hij eet en slaapt goed en met zijn ontlasting gaat het ook beter. Daarnaast zet school zich goed in. Er was sprake van veel schoolverzuim, geoorloofd, maar ook ongeoorloofd. De GI zet zich er voor in om [minderjarige] bij [kinderzorghuis] geplaatst te houden, totdat hij samen met de moeder bij [observatiecentrum] terecht kan. In eerste instantie werd eraan gedacht om [minderjarige] in de weekenden terug naar de vader te laten gaan, maar er zijn vragen of die opvoedingssituatie goed genoeg is. Zo was het beademingsapparaat van [minderjarige] niet op orde en kwamen er klachten vanuit de buurt en de woningbouw over ruzies in de woning waarbij [minderjarige] aanwezig was.

5.Het standpunt van de ouders

5.1
De moeder heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De moeder beaamt dat zij niet meer met de vader samenwoont. Zij verblijft nu bij haar eigen moeder (oma). Hoewel oma maar één kamer heeft, kan [minderjarige] in zijn eigen bedje en kan de moeder op de bank slapen. De moeder zou graag zo snel mogelijk met [minderjarige] geplaatst worden bij [observatiecentrum] .
5.2
Door en namens de vader is ter zitting, samengevat, het volgende aangevoerd. Het is juist dat de vader de opvoeding van [minderjarige] pittig vindt, ook door de combinatie met zijn werk. Dit ontkent hij niet. Volgens de vader roept hij al jaren om hulp, maar wordt dit overal afgewezen. [minderjarige] heeft een trauma opgelopen en heeft traumaverwerking nodig. De ondertoezichtstelling heeft niets geholpen. Er zijn geen stappen gezet en dat zorgt voor frustratie. De vader geeft daarbij aan dat hij andere verwachtingen bij de situatie had. Zo ging hij ervan uit dat [minderjarige] in de weekenden bij hem kon zijn. De vader hoopt dat dit alsnog zo snel mogelijk in gang kan worden gezet. Hij kan de zorg in de weekenden aan en ziet dat [minderjarige] er behoefte aan heeft om hem te zien. De spanningen zullen dan niet aanwezig zijn, omdat dan alleen de vader thuis is. De vader zal de plaatsing van [minderjarige] accepteren, maar geeft daarbij wel aan dat als een moeder-kind-opname niet direct kan, hij het zo voor zich ziet dat er een gezinsopname plaatsvindt. De vader ziet het liefst dat het gezin ergens kan wonen waar hen de juiste hulp geboden kan worden.

6.De beoordeling

Spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
6.1
Bij voormelde beschikking van 20 maart 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 3 april 2024, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De GI en de belanghebbenden zijn nu door de kinderrechter gehoord. Uit de overgelegde stukken en hetgeen bij de mondelinge behandeling is besproken, zijn de kinderrechter geen nieuwe feiten en/of omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een ander oordeel dan reeds is vastgelegd in de voornoemde beschikking. Nu de kinderrechter zal beslissen op het reguliere verzoek, zal zij het resterende deel van het verzoek om een spoedmachtiging te verlenen, afwijzen.
Resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing
6.2
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.3
Voor wat betreft het reguliere verzoek overweegt de kinderrechter als volgt. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling volgt dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft te kampen met diverse gezondheidsproblemen. [minderjarige] heeft in het ziekenhuis gelegen in verband met een zeldzame gen mutatie, wat zorgt voor epilepsie, impulsieve emoties en een grotere kans tot het ontwikkelen van kinderkanker. Daarnaast heeft [minderjarige] CSAS (centraal slaap apneu syndroom). Voor zijn medische problemen heeft [minderjarige] groot belang bij goed werkende beademingsapparatuur en is hij afhankelijk van intensieve en professionele zorgverlening. Dit vergt enorm veel van de ouders.
6.4
Evenals de GI maakt de kinderrechter zich zorgen om de thuissituatie van de ouders. Inmiddels is gebleken dat zij niet meer samenwonen. De moeder verblijft nu bij oma. De relatie tussen de ouders heeft de afgelopen jaren meermaals onder spanning gestaan. Er is veel stress, ook door financiële problemen en daardoor voelt de vader zich genoodzaakt om te gaan werken. De combinatie van werk en de intensieve zorg voor [minderjarige] is hem teveel geworden. Gelet op de conflicten tussen de ouders, de spanningsvolle gezinssituatie en het huiselijk geweld wat heeft plaatsgevonden, wordt de opvoedsituatie door de GI als niet goed genoeg beoordeeld. De kinderrechter heeft geen reden om aan deze conclusie van de GI te twijfelen. Samen met de GI ziet de kinderrechter veiligheidsproblemen in de thuissituatie.
6.5
De moeder wil voor [minderjarige] zorgen, echter zij heeft geen eigen plek. Daarnaast heeft de GI vraagtekens over de opvoedvaardigheden en de leerbaarheid van de moeder. De vader geeft aan de zorg te zwaar te vinden. De kinderrechter acht hem op dit moment onvoldoende in staat om de zorg voor [minderjarige] te dragen. Daarom ziet ook de kinderrechter op dit moment geen mogelijkheid om [minderjarige] terug te plaatsen bij (een van) de ouders.
6.6
Voorts is gebleken dat de GI inzet op een Ouder-Kind-traject. Er zijn mogelijkheden gezocht voor plaatsingsmogelijkheden binnen Ouder-Kind voorzieningen. Door de kwetsbare en complexe situatie hebben zorginstanties [zorgcentrum] en SDW de casus niet aangenomen. [observatiecentrum] heeft de mogelijkheid om de moeder en [minderjarige] op te nemen, maar daarvoor is een wachttijd van vier tot vijf maanden. De aanvraag bij ASVZ loopt nog, maar in hoeverre dit als passend wordt geacht nu er geen duidelijkheid wordt verkregen in de relatie van de ouders, is nog de vraag.
6.7
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:265b lid 1 BW. De kinderrechter is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. Nu de zorgen over de opvoedsituatie steeds groter worden, de moeder en [minderjarige] niet direct bij [observatiecentrum] terecht kunnen en een terugplaatsing van [minderjarige] bij (een van) de ouders niet tot de mogelijkheid behoort, zal de kinderrechter de plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder - in dit geval [kinderzorghuis] - voortzetten. Volgens de GI gaat het daar goed met [minderjarige] . Hier ontvangt hij de intensieve zorg die hij nodig heeft en daarnaast heeft hij baat bij de door [kinderzorghuis] geboden structuur. De kinderrechter zal de machtiging verlenen voor de verzochte duur en neemt daarbij in aanmerking dat gelet op de complexe situatie en de wachttijden bij Ouder-Kind-voorzieningen het verdere verloop nog onbekend is. Na de observatieperiode bij een Ouder-Kind-voorziening zal duidelijk moeten worden waar en bij wie [minderjarige] verder zal opgroeien. In de tussentijd is het belang van [minderjarige] gediend bij structuur, regelmaat, intensieve zorg en voortdurende nabijheid. Hij moet tot rust komen en goed verzorgd worden. Het is aan de GI om de omgang tussen de ouders en [minderjarige] nu vorm te geven. Contact met hen beiden is voor hem van wezenlijk belang.
6.8
Tot slot geeft de kinderrechter de ouders nog mee dat het voor hulpverlening en Ouder-Kind-voorzieningen belangrijk is om duidelijkheid te krijgen over hun relatie. Het is aan de ouders hierover openheid van zaken te geven en daarin – hoe moeilijk ook – duidelijke beslissingen te maken.
6.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
C/02/420391 / JE RK 24-492
wijst het resterende deel van het verzoek af.
C/02/420392 / JE RK 24-493
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 3 april 2024 tot 3 oktober 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch