ECLI:NL:RBZWB:2024:2371

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
C/02/364687 / FA RK 19-5489 en C/02/417574 / FA RK 23-6126
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om gezamenlijk ouderlijk gezag, vaststelling hoofdverblijf en omgangsregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van de man en de vrouw over hun minderjarige kind, geboren in 2019. De man, vertegenwoordigd door mr. S. Bhulai, verzocht om gezamenlijk ouderlijk gezag, vaststelling van het hoofdverblijf van het kind bij hem, en een definitieve omgangsregeling. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. R.H.I. Degens, verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen, onder verwijzing naar het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en de noodzaak om de focus te leggen op het herstel van de omgang tussen de man en het kind. De rechtbank heeft ook een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en het kind om de week gedurende anderhalf uur omgang hebben onder begeleiding van een aangewezen persoon. De beslissing over de definitieve omgangsregeling is aangehouden in afwachting van verdere rapportages van de gecertificeerde instelling. De rechtbank benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en het welzijn van het kind.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummers : C/02/364687 / FA RK 19-5489 (hoofdzaak)
: C/02/417574 / FA RK 23-6126 (provisioneel verzoek)
Datum uitspraak: 4 april 2024
Nadere beschikking over wijziging ouderlijk gezag, vaststelling omgangs- en informatieregeling alsmede provisionele voorziening
in de zaken van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S. Bhulai te Wassenaar,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R.H.I. Degens te Maastricht,
over hun minderjarige kind
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt voor het vervolg van deze procedure als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de GI.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken in beide zaken geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de nadere beschikking van deze rechtbank van 7 oktober 2022 en alle daarin genoemde stukken;
  • het F9-formulier van 1 februari 2023 van mr. Bhulai;
  • het F9-formulier van 3 februari 2023 van mr. Degens;
  • het F9-formulier van 6 februari 2023 van mr. Bhulai, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 6 februari 2023 van mr. Degens, met bijlagen;
  • het op 24 februari 2023 ontvangen e-mailbericht van mr. Bhulai;
  • het F9-formulier van 27 februari 2023 van mr. Degens;
  • het rapport van 24 maart 2023 van [jeugdzorg] in het kader van het traject uniform hulpaanbod (UHA);
  • het op 26 april 2023 ontvangen e-mailbericht van mr. Bhulai;
  • het op 2 mei 2023 ontvangen e-mailbericht van het Verdeelloket regio West-Brabant west (hierna: het loket), met bijlagen;
  • de brief van 10 mei 2023 van mr. Bhulai, tevens houdende aanvullende verzoeken;
  • de brief van 15 juni 2023 van de Raad;
  • de brief van 6 september 2023 van de Raad;
  • het op 18 oktober 2023 ingekomen e-mailbericht van de Raad;
  • het F9-formulier van 30 oktober 2023 van mr. Degens;
  • het op 29 december 2023 ingekomen namens de man ingediende verzoekschrift tot het treffen van een provisionele voorziening, met bijlagen (in de zaak met het zaaknummer: C/02/417574 / FA RK 23-6126);
  • het rapport en advies van 16 februari 2024 van de Raad, tevens houdende een verzoek tot ondertoezichtstelling;
  • het F9-formulier van 18 maart 2024 van mr. Degens, met bijlagen;
  • de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities van mr. Bhulai.
1.2.
Op 21 maart 2024 heeft de rechtbank de verzoeken in beide zaken, met gesloten deuren, (nader) mondeling behandeld, gelijktijdig met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] (in de zaak met het zaaknummer: C/02/419349 / JE RK 24-303). Daarbij zijn aanwezig geweest partijen met hun advocaten, een vertegenwoordigster van de Raad en twee vertegenwoordigsters van de GI.

2.De nadere beoordeling

In de hoofdzaak (C/02/364687 / FA RK 19-5489):
2.1.
De rechtbank verwijst naar voormelde nadere beschikking van 7 oktober 2022. Hierbij is, onder wijziging van eerder bepaalde regelingen, een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] bepaald. Daarnaast zijn partijen verwezen naar het loket voor het doorlopen van een zorgtraject in het kader van het UHA. In afwachting van het verloop en het resultaat daarvan, heeft de rechtbank de (definitieve) beslissing in deze zaak pro forma aangehouden tot 28 maart 2023.
2.2.
Aan de orde zijn nog de inleidende (gewijzigde) verzoeken van de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (samengevat):
hem mede te belasten met het gezag over [minderjarige] ;
een definitieve omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen;
een definitieve informatieregeling tussen partijen over [minderjarige] vast te stellen.
Daarnaast zijn nog aan de orde de aanvullende verzoeken van de man zoals neergelegd in voormelde brief van 11 mei 2023 van mr. Bhulai, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
4. te bepalen dat de term papa enkel voorbehouden blijft voor de man, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,= voor iedere keer dat de vrouw zich hier niet aan houdt;
5. te bepalen dat indien de omgangsregeling zoals bepaald niet wordt nagekomen, de vrouw zal worden veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250,= voor iedere keer dat zij in gebreke blijft aan de omgangsregeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,=, met machtiging aan de vrouw om de beschikking ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm, indien de vrouw in gebreke blijft, met machtiging om de beschikking ten uitvoer te leggen met gijzeling van de vrouw gedurende twee dagen voor iedere dag dat zij in gebreke blijft;
6. [minderjarige] onder toezicht te stellen en eventueel een onderzoek van de Raad te gelasten;
7. het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen, waarbij [minderjarige] drie dagen bij de man zal verblijven en vier dagen bij de vrouw (naar de rechtbank begrijpt: per week).
2.3.
In het kader van het UHA zijn partijen verwezen naar zorgaanbieder [jeugdzorg] voor het doorlopen van een zorgtraject. In voormeld rapport van 24 maart 2023 heeft [jeugdzorg] , samengevat, aangegeven dat er in de afgelopen twee jaren met hulpverlening op vrijwillige basis onvoldoende vooruitgang is geboekt. [jeugdzorg] is daarom van mening dat verplichte hulpverlening meer passend lijkt. Zij acht een raadsonderzoek dan ook geïndiceerd.
2.4.
Bij brief van 15 juni 2023 heeft de Raad aangegeven dat hij onderzoek zal verrichten naar de onderwerpen in deze zaak, welk onderzoek ambtshalve zal worden uitgebreid naar een beschermingsonderzoek.
2.5.
Bij beschikking van 14 december 2023 (in de zaak met het zaaknummer: C/02/409657 / FA RK 23-2317) heeft de rechtbank, bij wijze van provisionele voorziening, bepaald dat de man en [minderjarige]
voorlopig, totdat in deze bodemprocedure anders is beslist, gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar om de week gedurende anderhalf uur onder begeleiding van mevrouw [naam 1] , waarbij de vrouw zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige] , en dat deze regeling op termijn kan worden uitgebreid.
2.6.
Bij voormeld rapport van 16 februari 2024 heeft de Raad aan de kinderrechter verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar. In afwachting van het verloop en het resultaat van de ondertoezichtstelling, adviseert de Raad om het verzoek tot vaststelling van de definitieve omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] pro forma aan te houden voor de duur van een jaar. In de tussentijd dient de GI uitvoering te geven aan de voorlopige omgangsregeling zoals bepaald bij voormelde beschikking van 14 december 2023, waarbij de regie over de verdere uitbreiding van die regeling bij de GI wordt belegd. Het verloop en het resultaat van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling is van belang bij de verdere vormgeving van de definitieve omgangsregeling. Er dient ook aandacht te zijn voor het verbeteren van de oudercommunicatie en het vergroten van het wederzijds vertrouwen tussen partijen.
De Raad adviseert daarnaast om het verzoek van de man om hem mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten, af te wijzen. In de afgelopen jaren is de man weinig tot niet betrokken geweest bij [minderjarige] en partijen zijn niet in staat tot constructieve onderlinge communicatie en samenwerking. Aangezien de man heeft aangegeven dat het hem niet te doen is om de dagdagelijkse beslissingen over [minderjarige] , verwacht de Raad niet dat [minderjarige] klem en verloren dreigt te raken indien de man mede met het gezag over hem wordt belast. Echter, de Raad acht het (anderszins) in het belang van [minderjarige] noodzakelijk om het eenhoofdig ouderlijk gezag van de vrouw over [minderjarige] te handhaven omdat de focus in de komende periode moet liggen op (herstel van) de omgang tussen de man en [minderjarige] en niet (ook) op het toewerken naar gezamenlijk gezag. Daarbij is het van belang dat er rust en duidelijkheid ontstaat over het gezag.
Ondertoezichtstelling
2.7.
De Raad heeft aan de kinderrechter verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar. Bij afzonderlijke beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van heden (in de zaak met het zaaknummer: C/02/419349 / JE RK 24-303) is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van heden tot 4 april 2025.
2.8.
Gelet hierop heeft de man, naar het oordeel van de rechtbank, op dit moment geen belang (meer) bij zijn verzoek om [minderjarige] onder toezicht te stellen dan wel de Raad te gelasten om een beschermingsonderzoek te verrichten. De rechtbank zal die verzoeken van de man, zoals hiervoor geformuleerd onder rechtsoverweging 2.2 sub 6, daarom afwijzen.
Gezamenlijk ouderlijk gezag
2.9.
Op grond van artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.1
De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek, samengevat, aangevoerd dat het niet in strijd met de belangen van [minderjarige] is om de man mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten. De man verwijst naar het uitgangspunt van de wetgever dat ouders na het verbreken van hun relatie gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind(eren) blijven uitoefenen. Handhaving van het eenhoofdig ouderlijk gezag van de vrouw zal geen (positieve) invloed hebben op het herstel van de omgang tussen de man en [minderjarige] . Toewijzing van gezamenlijk gezag is juist een instrument die de rechter kan benutten om het recht op familieleven tussen een kind en de andere ouder te verwezenlijken. De man heeft ten slotte in het verleden weliswaar aangegeven dat hij klaar is met de vrouw, maar dat was enkel uit frustratie. De man wil graag communiceren met de vrouw over [minderjarige] .
2.11.
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man om hem mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten. Vanwege de steeds verder verhardende strijd tussen partijen en het feit dat zij niet in staat zijn om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren, bestaat er naar de mening van de vrouw een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem en verloren raakt tussen partijen indien de man mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt belast. De vrouw vermoedt bovendien dat de man gezagsbeslissingen zal tegenwerken. Ook heeft de man aangegeven dat het hem niet gaat om het verkrijgen van gezag, maar enkel om herstel van de omgang met [minderjarige] . Nu deze procedure al ruim vijf jaren voortduurt, verzoekt de vrouw om over het gezag een eindbeslissing te nemen in die zin dat het verzoek van de man wordt afgewezen.
2.12.
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, dat de man deze procedure in 2019 aanhangig heeft gemaakt. Ondanks dat partijen driemaal zijn gestart met een zorgtraject in het kader van het UHA, is het hen niet gelukt om de onderlinge verstandhouding, communicatie en samenwerking te verbeteren. De strijd is daarentegen juist verhard, met als gevolg dat er een impasse is ontstaan. De rechtbank heeft daarom niet de verwachting dat hierin binnen afzienbare termijn alsnog voldoende positieve verandering zal komen. Daarnaast acht de rechtbank het, overeenkomstig het advies van de Raad, van belang dat de focus bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] bij de omgangs- en informatieregeling komt te liggen en niet (ook) bij het toewerken naar gezamenlijk gezag. De rechtbank acht het bovendien van belang dat er nu duidelijkheid ontstaat over het gezag betreffende [minderjarige] , ook al heeft de GI aangegeven dat de beslissing over het gezag naar haar mening dient te worden aangehouden in afwachting van het verloop en het resultaat van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man om hem mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten, afwijzen. Daarmee acht de rechtbank het gerechtvaardigd om af te wijken van het uitgangspunt van de wetgever dat ouders na het verbreken van hun relatie het gezag over hun kind(eren) (blijven) uitoefenen.
Hoofdverblijf
2.13.
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:253a BW in geval van gezamenlijk gezag tussen partijen kan bepalen waar het hoofdverblijf van hun minderjarige kind is gelegen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zal zij het verzoek van de man om hem mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten, afwijzen. Nu het eenhoofdig ouderlijk gezag van de vrouw over [minderjarige] daarmee gehandhaafd blijft, is het bepalen van het hoofdverblijf van [minderjarige] dus niet aan de orde. De rechtbank zal het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen daarom afwijzen.
Vaststelling definitieve omgangs- en informatieregeling
2.14.
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, dat de voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] en de voorlopige informatieregeling tussen partijen op basis waarvan de vrouw de man dient te informeren over [minderjarige] zeer moeizaam verloopt. In de komende periode zal de GI in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] betrokken zijn bij de uitvoering van die regelingen. De informatie die de GI daarmee verkrijgt is van belang voor het vaststellen van de definitieve omgangs- en informatieregeling betreffende [minderjarige] . Om die reden acht de rechtbank zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om te kunnen beslissen op de verzoeken van de man om een definitieve omgangs- en informatieregeling vast te stellen. De rechtbank zal die beslissing daarom pro forma aanhouden voor de duur van tien maanden, tot hierna te noemen datum. De beslissing over de daarbij horende verzoeken tot het opleggen van een dwangsom, het machtigen tot tenuitvoerlegging van de regelingen met behulp van de sterke arm en het toepassen van gijzeling zal derhalve eveneens worden aangehouden.
2.15.
De GI wordt verzocht om uiterlijk op hierna te noemen pro forma datum (kort) schriftelijk verslag uit te brengen over de actuele stand van zaken. Na ontvangst daarvan, zullen partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk daarop te reageren en hun standpunt te geven over het door hen gewenste verdere procesverloop van deze zaak met betrekking tot de vaststelling van de definitieve omgangs- en informatieregeling. Aan de hand daarvan zal de rechtbank het verdere procesverloop van deze zaak bepalen.
Gebruik van de term “papa”
2.16.
Namens en door de man is aangevoerd dat de vrouw [minderjarige] haar huidige partner “papa” laat noemen. De man vindt dit onwenselijk. Aangezien de man de vader van [minderjarige] is, vindt de man dat die term enkel voor hemzelf voorbehouden is. Om te voorkomen dat de vrouw die situatie laat voortduren, heeft de man verzocht om een dwangsom vast te stellen voor iedere keer dat [minderjarige] de huidige partner van de vrouw “papa” noemt.
2.17.
De vrouw betwist dat zij [minderjarige] haar huidige partner “papa” laat noemen. Hij noemt hem namelijk niet “papa” maar “papa [naam 2] ”. De vrouw vindt het opleggen van een dwangsom voor iedere keer dat [minderjarige] zijn stiefvader “papa” noemt ook niet uitvoerbaar. Zij verzoekt daarom om het verzoek van de man af te wijzen.
2.18.
De rechtbank is, met de vrouw, van oordeel dat het opleggen van een dwangsom voor iedere keer dat [minderjarige] zijn stiefvader “papa” noemt niet uitvoerbaar is. Het is immers niet controleerbaar of, en zo ja, hoe vaak [minderjarige] zijn stiefvader “papa” noemt. Daarbij acht de rechtbank het in strijd met de belangen van [minderjarige] om een dwangsom te verbinden aan iets wat [minderjarige] zelf moet doen of nalaten. Gelet hierop zal het verzoek van de man om een dwangsom op te leggen voor iedere keer dat [minderjarige] zijn stiefvader “papa” noemt, worden afgewezen.
Zaak over provisionele voorzieningen (C/02/417574 / FA RK 23-6126):
2.19.
Op 29 december 2023 heeft mr. Bhulai, namens de man, bij wijze van provisionele voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzocht om een voorlopige omgangs- en informatieregeling vast te stellen, inhoudende:
  • dat [minderjarige] bij de man zal zijn, voorlopig om de week anderhalf uur onder begeleiding van mevrouw [naam 1] , waarbij de vrouw [minderjarige] naar mevrouw [naam 1] brengt op straffe van een dwangsom van € 250,= voor elke keer en elke dag dat de vrouw de regeling niet nakomt, tot een maximum van € 50.000,=;
  • dat de vrouw met onmiddellijke ingang de informatieregeling zoals bepaald in de beschikking van 18 november 2021 nakomt, althans concrete informatie aan de man geeft welke ingreep [minderjarige] heeft gehad, onder welke specialist hij onder behandeling is en welke medicatie hij gebruikt, op straffe van een dwangsom voor elke keer en elke dag dat de vrouw deze informatieregeling niet nakomt van € 100,=, tot een maximum van € 20.000,=.
2.20.
De rechtbank overweegt dat in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv kan worden verzocht. Nu er een hoofdprocedure aanhangig is en de verzochte voorlopige voorzieningen hiermee voldoende samenhangen, wordt aan de eisen van voornoemd artikel gedaan.
2.21.
Ter beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van de verzoeken van de man, dient de rechtbank allereerst te beoordelen of hij een voldoende (spoedeisend) belang heeft bij de verzochte voorlopige voorzieningen. Gebleken is dat zowel de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] en de informatieregeling op basis waarvan de vrouw de man dient te informeren over [minderjarige] moeizaam verloopt. Namens en door de vrouw is over de spoedeisendheid van de verzochte voorlopige voorzieningen geen verweer gevoerd. Gelet hierop wordt als onweersproken aangenomen dat man voldoende (spoedeisend) belang heeft bij zijn verzoeken. De rechtbank zal de verzoeken daarom hierna inhoudelijk beoordelen en vervolgens daarop beslissen.
Voorlopige omgangsregeling
2.22.
Namens en door de man is, samengevat, aangevoerd dat hij [minderjarige] in 2023 slechts tweemaal heeft gezien. Doordat de vrouw blijft stagneren en frustreren, komt structureel positief contact tussen de man en [minderjarige] niet van de grond. Met het oog op de duur van deze procedure, kan de man niet instemmen met begeleid contact. Om te voorkomen dat er in het komende jaar in het kader van de ondertoezichtstelling wederom niets wordt bereikt, verzoekt de man om de geldende voorlopige omgangsregeling vast te stellen op straffe van een dwangsom.
2.23.
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat zij de geldende voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] , op basis waarvan zij eenmaal per veertien dagen gedurende anderhalf uur gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar, nakomt. Het ligt niet aan haar dat er geen uitvoering aan wordt gegeven. De vrouw kan ook instemmen met uitbreiding van die regeling, mits onder begeleiding en met goede (veiligheids)afspraken. Nu de vrouw de voorlopige omgangsregeling wil nakomen, dient het verzoek van de man om een dwangsom op te leggen om de vrouw te bewegen tot nakoming van die regeling te worden afgewezen. Bovendien doorkruist het opleggen van een dwangsom de effectiviteit van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
2.24.
Namens de Raad is, samengevat, aangegeven dat in de huidige voorlopige omgangsregeling is bepaald dat de omgang plaatsvindt onder begeleiding van mevrouw [naam 1] . Aangezien het traject bij mevrouw [naam 1] is gestagneerd en het onduidelijk is of partijen dat traject in het kader van de ondertoezichtstelling zullen herstarten of dat een ander(e) persoon of instantie de omgang verder zal begeleiden, heeft de Raad geadviseerd om de huidige voorlopige omgangsregeling op dat punt te wijzigen en de persoon/instantie die de omgang dient te begeleiden niet nader te specificeren.
2.25.
Namens de GI is, samengevat, aangegeven het belangrijk te vinden dat de omgang tussen de man en [minderjarige] structureel wordt voortgezet. De GI begeleidt zelf geen omgangsmomenten. Aangezien mevrouw [naam 1] bij partijen bekend is en met het oog op de wachtlijsten bij andere aanbieders van omgangsbegeleiding, adviseert de GI om het traject bij mevrouw [naam 1] voort te zetten.
2.26.
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, als volgt. Bij beschikking van deze rechtbank van 14 december 2023 (in de zaak met het zaaknummer: C/02/409657 / FA RK 23-2317) is, bij wijze van provisionele voorziening, bepaald dat de man en [minderjarige] voorlopig, totdat in deze bodemprocedure anders is beslist, eenmaal per veertien dagen gedurende anderhalf uur gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar onder begeleiding van mevrouw [naam 1] , waarbij de vrouw zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige] , en dat deze regeling op termijn kan worden uitgebreid. De rechtbank overweegt dat de GI de voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] in de komende periode in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verder zal vormgeven. Het is dus aan de GI om te bepalen of en zo ja, op welke wijze de omgangsregeling kan worden uitgebreid. Voormelde voorlopige omgangsregeling is dan ook nadrukkelijk een minimumregeling.
2.27.
Aangezien het traject bij mevrouw [naam 1] is gestagneerd en het op dit moment onduidelijk is of zij de omgang kan/wil blijven begeleiden of dat daarvoor een ander(e) persoon of instantie zal moeten worden gezocht, zal de rechtbank voormelde voorlopige omgangsregeling wat betreft de omgangsbegeleiding wijzigen in die zin dat zij zal bepalen dat de omgang wordt begeleid door mevrouw [naam 1] dan wel door een ander(e) door de GI te bepalen persoon of instantie.
2.28.
De rechtbank zal, gelet op de aard daarvan, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de man. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
Voorlopige informatieregeling
2.29.
Namens en door de man is, samengevat, aangevoerd dat de vrouw hem gebrekkig informeert over [minderjarige] . De man wijst erop dat het een wettelijke verplichting van de vrouw is om hem over [minderjarige] te informeren. De man is daarentegen niet verplicht om daarop te reageren of vragen te stellen. Aangezien de vrouw, ondanks herhaalde oproepen, blijft weigeren om hem te informeren over de school waar [minderjarige] heengaat, welke medische ingreep [minderjarige] eind vorig jaar heeft gehad en welke medicatie hij als gevolg daarvan gebruikt, verzoekt de man om een voorlopige informatieregeling vast te stellen en voormelde punten daarin expliciet te vermelden.
2.30.
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat zij de voorlopige informatieregeling nakomt. Zij informeert de man over de in de voorlopige informatieregeling vermelde kwesties. Daarin staat niet vermeld hoe gedetailleerd die informatie moet zijn. Daarnaast vindt de vrouw dat de man zich ook actief moet opstellen en vragen moet stellen over [minderjarige] . De vrouw heeft informatie over [minderjarige] met betrekking tot de medische ingreep die hij heeft ondergaan niet met de man gedeeld, omdat zij wil voorkomen dat de man die informatie deelt op sociale media. Pas na een dringend verzoek daartoe van de Raad, heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [minderjarige] is behandeld aan zijn keelamandelen en dat hij medicatie in de vorm van Diclofenac kreeg. Ook heeft zij aangeven naar welke school [minderjarige] gaat.
2.31.
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, als volgt. Bij beschikking van deze rechtbank van 18 november 2021 is bepaald, voor zover hier van belang, dat de vrouw de man, zulks met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 5.2 van de beschikking van 10 september 2020 is overwogen, voorlopig steeds in de eerste week van het nieuwe kwartaal schriftelijk informeert omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot de minderjarige, waarbij informatie wordt verstrekt over zijn ontwikkeling, zijn gezondheid (waaronder bezoeken aan het consultatiebureau, doktersbezoeken, medische behandelingen en medicijngebruik) en activiteiten, alsmede dat zij de man daarbij een actuele foto van de minderjarige verstrekt, onder de voorwaarde dat de man de betreffende foto niet op sociale media zal plaatsen en voor het geval dit toch gebeurt, hij deze foto op eerste verzoek van de vrouw per direct zal verwijderen en de vrouw hem in het vervolg ook geen foto van de minderjarige meer behoeft te verstrekken. In rechtsoverweging 5.2 van de beschikking van 10 september 2020 is, voor zover hier van belang, overwogen dat het een wettelijke verplichting van de vrouw is om de man over [minderjarige] te informeren.
2.32.
De rechtbank benadrukt derhalve nogmaals dat het de wettelijke verplichting van de vrouw is om de man te informeren over [minderjarige] . Echter, op vragen van de man over de medische toestand van [minderjarige] heeft de vrouw geen antwoord gegeven, ondanks dat medische kwesties, naast de wettelijke verplichting daartoe, ook uitdrukkelijk zijn genoemd in voormelde beschikking van 18 november 2021. Ook dient de vrouw de man te informeren over de school(gang) van [minderjarige] . Pas na een dringend verzoek daartoe van de Raad tijdens de mondelinge behandeling, heeft de vrouw die vragen beantwoord. De rechtbank roept de vrouw daarom nogmaals op om voormelde informatieregeling onverkort na te komen. Hieraan zal ook aandacht besteed moeten worden in het kader van de ondertoezichtstelling. Gezien het moeizame verloop van de tussen partijen geldende informatieregeling over [minderjarige] , geeft de rechtbank ten slotte aan de GI in overweging om in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] een duidelijk format op te stellen op basis waarvan de vrouw de man dient te informeren over [minderjarige] .
Opleggen dwangsommen
2.33.
De rechtbank zal het verzoek van de man om de vrouw te bewegen tot nakoming van voormelde voorlopige omgangs- en informatieregeling op straffe van een dwangsom afwijzen, omdat het opleggen van een dwangsom contraproductief is bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De GI moet zich kunnen focussen op het (verder) vormgeven van de (voorlopige) omgangs- en informatieregeling. Het opleggen van een dwangsom, alsmede discussie hierover, is dan ook niet in het belang van [minderjarige] .

3.De beslissing

De rechtbank:
In de hoofdzaak C/02/364687 / FA RK 19-5489:
houdt de beslissing over de definitieve vaststelling van de omgangs- en informatieregeling betreffende [minderjarige] (en de bijbehorende verzoeken tot het toepassen van dwangmiddelen) aan tot
dinsdag 4 februari 2025 PRO FORMA, in afwachting van schriftelijk bericht van de GI over de actuele stand van zaken, zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 2.15, en behoudt zich iedere (verdere) beslissing over voormelde verzoeken voor;
wijst het meer of anders verzochte af;
In de zaak over voorlopige voorzieningen C/02/417574 / FA RK 23-6126:
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019,
voorlopig, totdat in de bodemprocedure anders is beslist, om de week gedurende anderhalf uur gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar onder begeleiding van mevrouw [naam 1] , dan wel een ander(e) door de GI te bepalen persoon of instantie, waarbij de vrouw [minderjarige] naar de omgangslocatie toebrengt en hem daar ook weer ophaalt, en dat deze regeling onder regie van de GI kan worden uitgebreid, zulks met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 2.26 is overwogen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024 door mr. Combee, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.