ECLI:NL:RBZWB:2024:2370

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
C/02/419349 / JE RK 24-303
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2019. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van een jaar. Dit verzoek is gedaan omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die voortkomen uit de problematische communicatie tussen de ouders en het gebrek aan structureel contact tussen de vader en de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat, ondanks eerdere pogingen tot hulpverlening, de situatie niet is verbeterd en dat de zorgen meeromvattend zijn dan alleen het contactherstel. De moeder heeft verzocht om het verzoek af te wijzen, stellende dat de ontwikkeling van de minderjarige niet ernstig wordt bedreigd. De vader heeft zich niet verzet tegen de ondertoezichtstelling, maar verzocht om een kortere termijn van zes maanden. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige ernstig zijn en dat gedwongen hulpverlening noodzakelijk is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419349 / JE RK 24-303
Datum uitspraak: 4 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.H.I. Degens te Maastricht,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. S. Bhulai te Wassenaar.
De kinderrechter merkt als informant in deze zaak aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop in deze zaak blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van de Raad met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 16 februari 2024;
  • de door mr. Bhulai overgelegde pleitnotities.
1.2.
Op 21 maart 2024 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld, gelijktijdig met de (nadere) mondelinge behandeling in de tussen de ouders bij de rechtbank aanhangige zaak over wijziging ouderlijk gezag en vaststelling omgangs- en informatieregeling (zaaknummer: C/02/364687 / FA RK 19-5489) en de door de vader verzochte voorlopige voorziening (zaaknummer: C/02/417574 / FA RK 23-6126).
Bij die behandeling waren aanwezig en heeft de kinderrechter gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Degens;
  • de vader, bijgestaan door mr. Bhulai;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • een tweetal vertegenwoordigsters namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Namens de Raad is ter onderbouwing van het verzoek, samengevat, aangevoerd dat de vader voormelde procedure in 2019 bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt gericht op het vaststellen van een omgangs- en informatieregeling en het verkrijgen van gezamenlijk ouderlijk gezag. Ondanks dat de ouders in die procedure driemaal zijn gestart met een zorgtraject in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA), is structureel contact tussen de vader en [minderjarige] niet van de grond gekomen. Ook lukt het de ouders niet om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren over [minderjarige] en is het onduidelijk of [minderjarige] weet dat de vader zijn biologische vader is. Aangezien voormelde zorgen al jarenlang aanwezig zijn en hulpverlening in het vrijwillig kader (ondanks meerdere pogingen) niet toereikend is geweest, is de Raad van mening dat het noodzakelijk is om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar. In de komende periode dient de GI onder meer in te zetten op het bewerkstelligen van structureel contact tussen de vader en [minderjarige] en naleving van de reeds vastgestelde voorlopige informatieregeling tussen de ouders over [minderjarige] . De Raad heeft met betrekking tot de wijze van communicatie tussen de ouders de schottenaanpak niet genoemd, omdat die methode in deze regio niet meer wordt ingezet. De Raad adviseert om de regie over de in te zetten hulpverlening, en dus ook over de vraag of er dient te worden ingezet op parallel ouderschap, bij de GI te beleggen. De Raad heeft ten slotte aangegeven dat het raadsonderzoek onder meer lang heeft geduurd vanwege de vele incidenten die hebben plaatsgevonden in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure (waaronder verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen) en de procedure bij het hof.
4.2.
Namens en door de moeder is primair verzocht om het verzoek af te wijzen. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat er wordt verzocht om een zogenoemde “omgangsondertoezichtstelling” uit te spreken, waarvoor hogere motiveringseisen gelden. Echter, van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] is geen sprake. Bij de moeder ontwikkelt [minderjarige] zich goed. Enkel rondom de omgangsmomenten met de vader vertoont [minderjarige] zorgelijk gedrag. De moeder heeft altijd haar medewerking verleend aan het contact(herstel) tussen de vader en [minderjarige] . Dat het contact(herstel) tussen de vader en [minderjarige] in de afgelopen periode is gestagneerd, is volgens de moeder onder meer het gevolg van het uitblijven van het raadsrapport- en advies in de bodemzaak. Dat het traject gericht op contact(herstel) tussen de vader en [minderjarige] onder leiding van mevrouw [naam] is mislukt, is evenmin aan de vrouw te wijten. Subsidiair verzoekt de moeder om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van zes maanden. Volgens de advocaat heeft de Raad impliciet geadviseerd om in te zetten op de schottenaanpak. De advocaat vindt het gelet op de ingrijpendheid daarvan kwalijk dat de Raad die methode niet met de ouders heeft besproken. De advocaat vindt ook niet dat die methode moet worden ingezet.
4.3.
Namens en door de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij zich niet verzet tegen ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Om te voorkomen dat er in de komende periode opnieuw niets gebeurt, verzoekt de vader om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van zes maanden en het restantverzoek aan te houden, zodat er sprake zal zijn van een tussentijds toetsmoment. De al jarenlang tussen de ouders aanhangige bodemprocedure heeft immers niet geleid tot enig positief resultaat. De vader wenst [minderjarige] toe dat hij positief en structureel contact heeft met zijn beide ouders en families. De vader heeft ook het recht om op een goede wijze over [minderjarige] te worden geïnformeerd. Na al die jaren kan de vader echter niet instemmen met begeleide omgang. Aangezien constructieve communicatie tussen de ouders niet mogelijk is, geeft de advocaat ten slotte aan de GI mee om in te zetten op parallel ouderschap.
4.4.
De GI heeft, samengevat, aangegeven dat zij zich aansluit bij het verzoek van de Raad en de onderbouwing daarvan. [minderjarige] heeft twee ouders nodig in zijn leven. In het rapport stelt de Raad dat er tijdelijk geen sprake dient te zijn van contact tussen de ouders. De GI heeft daarover aangegeven dat zij niet kan fungeren als tussenpersoon die de oudercommunicatie over [minderjarige] volledig overneemt. De onderlinge oudercommunicatie is en blijft een verantwoordelijkheid van de ouders. De GI zal wel onderzoeken of parallel ouderschap tot de mogelijkheden behoort.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt. Ondanks dat de bodemzaak al in 2019 aanhangig is gemaakt, de rechtbank in die procedure meerdere tussenuitspraken heeft gedaan en voorlopige voorzieningen heeft getroffen waarbij voorlopige regelingen zijn bepaald betreffende de omgang tussen de vader en [minderjarige] en de ouders driemaal zijn gestart met een UHA-zorgtraject, is er nog steeds geen sprake van structureel en positief contact tussen de vader en [minderjarige] . De kinderrechter overweegt dat mevrouw [naam] , die de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] voor het laatst heeft begeleid, heeft aangegeven dat er een aantal fijne omgangsmomenten hebben plaatsgevonden en dat er geen zorgen worden gezien met betrekking tot de omgang en de wijze hoe de vader en [minderjarige] op elkaar reageren, ondanks dat zij elkaar al ruim een jaar niet hadden gezien. Eerder heeft [jeugdorganisatie] in het kader van het UHA ook geen noemenswaardige zorgen geconstateerd. De zorgen die de moeder heeft geuit over [minderjarige] met betrekking tot de omgang tussen hem en de vader, worden door de betrokken hulpverlening niet gedeeld. Voor zover [minderjarige] zorgelijk gedrag laat zien, heeft Raad bovendien aangegeven dat het niet gek is dat een kind afwijkend gedrag laat zien wanneer hij zijn vader lange tijd niet heeft gezien. Als gevolg van het ontbreken van structureel contact tussen de vader en [minderjarige] , kan [minderjarige] geen (veilige) gehechtheidsrelatie ontwikkelen met zijn beide ouders. Daarnaast zijn er zorgen over de voortdurende strijd tussen de ouders en de daarmee samenhangende spanningen voor [minderjarige] . Doordat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren over [minderjarige] , verloopt de informatieregeling op basis waarvan de moeder de vader dient te informeren over [minderjarige] zeer stroef. Ook al zijn de ouders niet gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , er zal in het kader van de omgangs- en informatieregeling een vorm van communicatie tussen de ouders moeten zijn. Ook is het onduidelijk of [minderjarige] weet dat de vader zijn biologische vader is. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Aangezien de zorgen meeromvattend zijn dan enkel het ontbreken van structureel contact tussen de vader en [minderjarige] , kan er naar het oordeel van de kinderrechter niet worden gesproken over een “omgangsondertoezichtstelling”. Gezien het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat voormelde zorgen een ondertoezichtstelling (meer dan) rechtvaardigen.
5.3.
Voormelde zorgen zijn al jarenlang aanwezig. Ondanks dat er in het vrijwillig kader meerdere vormen van hulpverlening zijn ingezet (waaronder een drietal UHA-zorgtrajecten), is die hulpverlening niet toereikend geweest voor het voorkomen dan wel het wegnemen van de zorgen. De strijd tussen de ouders is daarentegen in de loop van de jaren juist verhard, met als gevolg dat er een impasse is ontstaan. De kinderrechter volgt de stelling van de moeder ook niet dat het contact(herstel) tussen de vader en [minderjarige] is gestagneerd vanwege het uitblijven van het rapport en advies in deze zaak. De rechtbank heeft immers bij wijze van voorlopige voorziening een voorlopige omgangsregeling bepaald waar alle partijen zich aan moeten houden. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat gedwongen hulpverlening nu noodzakelijk is.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Aangezien de zorgen al jarenlang aanwezig zijn en de GI de kans moet krijgen om de hulpverlening op een goede wijze op te zetten, ziet de kinderrechter geen aanleiding om het verzoek beperkt toe te wijzen en de maatregel uit te spreken voor de duur van zes maanden, zoals namens beide ouders is verzocht. De kinderrechter zal het verzoek daarom toewijzen en [minderjarige] onder toezicht stellen voor de (verzochte) duur van een jaar, met ingang van heden tot 4 april 2025.
5.5.
Als leidraad om in het kader van de ondertoezichtstelling aan te werken, kunnen onder meer de navolgende in het raadsrapport opgesomde doelen worden genomen:
  • Er is sprake van veilig en duurzaam contact tussen de vader en [minderjarige] ;
  • De ouders hebben een manier van communiceren gevonden waarbij het hen lukt om gezamenlijk af te stemmen over beslissingen die genomen moeten worden over [minderjarige] ;
  • [minderjarige] weet wie zijn vader is en dat hij eigenschappen heeft van zijn beide ouders;
  • De ouders uiten zich tegenover [minderjarige] positief dan wel neutraal over de andere ouder en geven hem emotionele toestemming om contact en het leuk te mogen hebben met de andere ouder;
  • De ouders hebben de voor hen heftige gebeurtenissen uit het verleden verwerkt en een plekje gegeven, op een wijze dat dat het contact tussen de vader en [minderjarige] niet in de weg staat.
5.6.
In het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling dient de GI de regie te voeren over de in te zetten hulpverlening. Het is dan ook aan de GI om het contact(herstel) tussen de vader en [minderjarige] verder vorm te geven, zoals de rechtbank ook heeft overwogen in de beschikking van heden in de tussen de ouders aanhangige bodemprocedure. Gezien het gedwongen karakter van de maatregel, dienen de ouders hun medewerking hieraan te verlenen en de aanwijzingen van de GI op te volgen. Gezien het moeizame verloop van de tussen de ouders geldende informatieregeling over [minderjarige] , geeft de kinderrechter ten slotte aan de GI in overweging om een duidelijk format op te stellen op basis waarvan de moeder de vader dient te informeren over [minderjarige] .
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, met ingang van 4 april 2024 tot 4 april 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024 door mr. Combee, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.