ECLI:NL:RBZWB:2024:2369

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
C/02/419674 / JE RK 24-377
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2020. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van een jaar, vanwege zorgen over de opvoedsituatie bij de ouders. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag en hebben een advocaat ingeschakeld. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 maart 2024 zijn de ouders, de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er al langere tijd zorgen zijn over de hygiëne en de opvoedsituatie, wat heeft geleid tot een eerdere ondertoezichtstelling die niet goed is opgepakt. De ouders hebben weliswaar hulpverlening ontvangen, maar deze blijkt onvoldoende om de zorgen weg te nemen. De kinderrechter oordeelt dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de veiligheid en ontwikkeling van het kind te waarborgen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar toegewezen, met de mogelijkheid tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat de beslissing direct kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419674 / JE RK 24-377
Datum uitspraak: 4 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2020 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet te Breda,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet te Breda.
De kinderrechter merkt als informant in deze zaak aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop van deze zaak blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 27 februari 2024.
1.2.
Op 21 maart 2024 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door mr. Koop-van Vliet;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.
Daarnaast heeft de kinderrechter, nu partijen daartegen geen bezwaar hebben geuit, toestemming verleend aan de oma moederszijde alsmede een medewerkster van de GI en een stagiaire van de Raad om de mondelinge behandeling als toehoorders bij te wonen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de ouders.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 22 december 2020 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de WSGJJ), tot 9 maart 2021.
2.4.
Bij beschikking van 4 maart 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de WSGJJ tot 4 september 2021. Deze maatregel is nadien verlengd tot 4 april 2022, waarna de maatregel is afgesloten en de hulpverlening op vrijwillige basis is voortgezet.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Namens de Raad is ter onderbouwing van het verzoek, samengevat, aangegeven dat er al langdurig zorgen zijn over (de opvoedsituatie van) [minderjarige] bij de ouders met betrekking tot de hygiëne en vervuiling in huis, waarbij er ook zorgen zijn over de peuterveiligheid van [minderjarige] . Daarnaast kampt [minderjarige] met een spraak- en taalachterstand, mogelijk als gevolg van onderstimulatie, en zijn er zorgen of de ouders voldoende inzien wat [minderjarige] gezien zijn leeftijd nodig heeft. In het vrijwillig kader is er hulpverlening ingezet, onder meer thuiszorg vanuit TWB en opvoedondersteuning vanuit [zorgorganisatie] . Hoewel de ouders openstaan voor tips en adviezen van de hulpverlening en het hen op momenten lukt om het huishouden op orde te houden, lukt het hen niet om dat langdurig vol te houden. Zij lijken de hulpverlening onvoldoende te kunnen overzien. Daarnaast komt de noodzakelijk geachte persoonlijke hulpverlening voor de ouders niet van de grond. De ouders zijn wantrouwend richting de hulpverlening, onder meer vanuit hun angst voor uithuisplaatsing van [minderjarige] . De Raad benadrukt dat het doel van de ondertoezichtstelling juist is om uithuisplaatsing van [minderjarige] te voorkomen. Echter, daarvoor is vereist dat de opvoedsituatie van [minderjarige] voldoende fysiek en sociaal-emotioneel veilig is en voldoende tegemoetkomt aan zijn zorg- en opvoedbehoeften. De zorgen om [minderjarige] zijn zodanig dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De Raad benoemt ten slotte dat [minderjarige] eerder onder toezicht gesteld is geweest van de WSGJJ, maar doordat die maatregel destijds door de betrokken jeugdbeschermer niet goed is opgepakt, is die maatregel niet verlengd. Om die reden wordt nu verzocht om een andere GI (Stichting Jeugdbescherming Brabant) te belasten met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
4.2.
Namens en door de ouders is, samengevat, aangevoerd dat de ouders weliswaar erkennen dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige] , maar dat zij, nadat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] in 2021 is geëindigd, er in het vrijwillig kader alles aan hebben gedaan om goed genoeg voor [minderjarige] te zorgen. De ouders stellen dat mevrouw [jeugdprofessional] , de betrokken jeugdprofessional van de gemeente [woonplaats] , heeft aangegeven dat de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de ouders voor nu goed genoeg wordt bevonden en dat de zorgen die er zijn enkel zien op de langere termijn. Wanneer het de ouders even te veel wordt, laten zij enkel het huishouden tijdelijk vallen en niet de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Vanaf het moment dat de ouders [minderjarige] extra stimuleren door video’s te kijken en nieuwe woorden te leren, gaat ook zijn spraak- en taalontwikkeling sterk vooruit. Dit wordt bevestigd door het kinderdagverblijf. Ook zijn de grootouders moederszijde betrokken bij [minderjarige] . Gelet hierop betwisten dat de ouders dat voormelde zorgen ertoe leiden dat [minderjarige] op dit moment ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Bovendien is van belang dat de recente positieve ontwikkelingen niet worden doorkruist. Dat de ouders de hulpverlening op bepaalde momenten onvoldoende accepteren, komt vanwege de druk van het raadsonderzoek en hun wantrouwen richting de hulpverlening. Daarnaast blijkt het ook lastig om hulpverlening van de grond te krijgen, dat is niet aan de ouders te wijten.
Deze ouders hebben steeds te maken met meerdere hulpverleners en hebben het idee dat ze het nooit goed genoeg doen. Op de achtergrond dreigt altijd een uithuisplaatsing.
Gelet op het voorgaande wordt namens de ouders primair afwijzing van het verzoek bepleit nu er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is. Subsidiair wordt verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van zes maanden en duidelijk in deze beschikking te overwegen wat er nodig is om de doelen te bereiken. De ouders hebben ten slotte behoefte aan één hulpverlener die intensief betrokken is.
4.3.
Namens de GI is, samengevat, het volgende aangegeven. Namens de ouders is aangevoerd dat de opvoedsituatie van [minderjarige] goed genoeg bevonden wordt. Uit het raadsrapport komt echter naar voren dat er op meerdere ontwikkelingsgebieden zorgen worden gezien over [minderjarige] . Als de ouders vanwege hun persoonlijke problematiek onvoldoende toekomen aan het huishouden, dan heeft dat, aldus de GI, direct effect op (de opvoedsituatie van) [minderjarige] . De GI vindt het dan ook van belang dat er op korte termijn intensieve ambulante spoedhulp wordt ingezet om zicht te verkrijgen op de opvoedsituatie van [minderjarige] en dat de ouders die hulpverlening accepteren en binnen laten. Daarnaast is het van belang dat er voor beide ouders passende individuele hulpverlening wordt ingezet. De GI verwacht niet dat de zorgen binnen zes maanden zullen zijn weggenomen. De GI heeft ten slotte aangegeven dat er hopelijk binnen twee weken een jeugdbeschermer beschikbaar zal zijn die de maatregel zal uitvoeren. Zo niet, dan zal er een tijdelijke jeugdbeschermer worden aangewezen die alvast acties kan uitzetten.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat het de ouders, als gevolg van hun persoonlijke problematiek, al jarenlang onvoldoende lukt om het huis schoon en hygiënisch te houden. Hoewel de ouders er op momenten in slagen om het huishouden op orde te houden, is gebleken dat het hen telkens niet lukt om dit langdurig vol te houden. Gebleken is dat [minderjarige] en de ouders bovengemiddeld vaak ziek zijn en dat [minderjarige] niet altijd fris ruikt. Doordat [minderjarige] thuis ook in aanraking komt met afval, uitwerpselen van muizen en gebroken glas, zijn er ook zorgen met betrekking tot zijn peuterveiligheid. Wanneer de ouders het huishouden tijdelijk laten vallen omdat het hen even te veel wordt, dan wordt de veiligheid van [minderjarige] hierdoor dus direct geraakt. Ook roept het voorgaande de vraag op of de ouders altijd voldoende fysiek en emotioneel beschikbaar zijn voor [minderjarige] , terwijl hij vanwege zijn jonge leeftijd volledig afhankelijk van hen is. Daarnaast zijn er zorgen of de ouders in staat zijn om voldoende tegemoet te komen aan de zorg- en opvoedbehoeften van [minderjarige] en over de spraak- en taalachterstand van [minderjarige] , wat mogelijk het gevolg is van onderstimulatie.
Gezien het voorgaande is de kinderrechter met de Raad van oordeel, anders dan de jeugdprofessional van de gemeente Roosendaal in het raadsrapport heeft aangegeven, dat er niet enkel op de lange(re) termijn zorgen worden gezien over [minderjarige] in de opvoedsituatie bij de ouders. Nu voormelde zorgen al langdurig aanwezig zijn en deze de basale veiligheid en (verdere) ontwikkeling van [minderjarige] raken, is de kinderrechter, anders dan de advocaat, bovendien van oordeel dat die zorgen ertoe leiden dat [minderjarige] op dit moment ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
5.3.
De kinderrechter overweegt dat de ouders het beste met [minderjarige] voor hebben en dat er tussen hen veel liefde wordt gezien. [minderjarige] slaapt twee nachten per week bij de grootouders moederszijde en gaat drie dagen per week naar de kinderopvang, waar hij in contact komt met andere kinderen. De ouders hebben goed contact met de kinderopvang en gebleken is dat zij vragen stellen aan de hulpverlening en dat zij de gegeven tips en adviezen opvolgen. Echter, bij de kinderopvang wordt ook gezien dat [minderjarige] regelmatig wordt afgemeld of dat hij te laat wordt gebracht. Daarnaast is gebleken dat de ouders de hulpverlening vanuit TWB (thuiszorg) en [zorgorganisatie] (opvoedondersteuning) niet altijd accepteren. De ouders laten de hulpverlening niet altijd binnen, zij zeggen afspraken soms af of komen deze niet na, en zij zijn wisselend bereikbaar voor de hulpverlening. Ook is persoonlijke behandeling/therapie voor de moeder en een geadviseerd (audiologisch) onderzoek vanwege de spraak- en taalproblematiek van [minderjarige] niet van de grond gekomen. Hoewel [minderjarige] nu vooruit lijkt te gaan op dit gebied, lukt het niet om de geadviseerde logopedie te starten. Op de rol van de vader is onvoldoende zicht gekomen, omdat hij niet met de Raad in gesprek is gegaan en ook [zorgorganisatie] nauwelijks met hem in contact komt. De hulpverlening die tot nu toe in het vrijwillig kader is ingezet is, naar het oordeel van de kinderrechter, dan ook onvoldoende toereikend gebleken voor het wegnemen dan wel het voorkomen van voormelde zorgen. De jeugdprofessional heeft daarnaast aangegeven dat in het vrijwillige kader alle hulp nu is uitgeput. Om die reden is gedwongen hulpverlening noodzakelijk. De kinderrechter overweegt dat er bij de ouders geen sprake lijkt te zijn van onwil maar van onmacht, mede vanuit hun eigen problematiek en verleden. Zoals als de Raad stelt, is het doel van de ondertoezichtstelling om te zorgen dat [minderjarige] , ook op langere termijn, bij zijn ouders kan blijven opgroeien. De kinderrechter begrijpt het wantrouwen van de ouders, maar hoopt dat het gaat lukken om met de GI samen aan dit doel te werken.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
5.5.
Van belang is dat er duurzaam een stabiele opvoedsituatie voor [minderjarige] ontstaat. Wanneer voormelde zorgen zijn weggenomen, is het van belang dat het goed blijft gaan. Gelet op de aard van de zorgen ziet de kinderrechter geen aanleiding om de ondertoezichtstelling voor beperkte duur uit te spreken, zoals subsidiair namens de ouders is verzocht. De kinderrechter zal het verzoek daarom toewijzen en [minderjarige] onder toezicht stellen voor de (verzochte) duur van een jaar, met ingang van heden tot 4 april 2025.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.
5.7.
Als leidraad om in het kader van de ondertoezichtstelling aan te werken, kunnen onder meer de navolgende in het raadsrapport opgesomde doelen worden genomen:
  • [minderjarige] bevindt zich in een stabiele opvoedsituatie, waarin het huishouden op orde is, [minderjarige] fris ruikt en er geen onveilige situaties voor hem ontstaan;
  • [minderjarige] zijn spraak- en taalontwikkeling is op niveau;
  • De moeder heeft de ingrijpende gebeurtenissen uit haar leven verwerkt, waardoor het haar lukt om het huishouden op orde te houden, [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft en de benodigde hulp voor hem in te zetten;
  • De vader is betrokken bij het leven van [minderjarige] en heeft een duidelijke vaderrol;
  • De ouders zijn voldoende emotioneel beschikbaar voor [minderjarige] .
5.8.
Namens de ouders is subsidiair verzocht om duidelijk in deze beschikking duidelijk te overwegen wat er nodig is om voormelde doelen te bereiken. De kinderrechter overweegt dat het aan de GI is om te bezien welke vorm(en) van hulpverlening nodig is/zijn. De kinderrechter zal zich daarover dan ook niet uitlaten. Zij acht het ook niet in het belang van [minderjarige] om de GI daarin te beperken.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, met ingang van 4 april 2024 tot 4 april 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024 door mr. Combee, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.