ECLI:NL:RBZWB:2024:2366

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
02/325063-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van minderjarige kinderen na beoordeling van bewijs en verklaringen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 april 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van fysieke en psychische mishandeling van zijn minderjarige zoon en dochter. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 maart 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte mishandeling van de zoon in de periode van 1 juli 2019 tot 2 december 2022 en van de dochter in de periode van 1 januari 2022 tot 2 december 2022.

De rechtbank heeft de verklaringen van de kinderen kritisch beoordeeld, gezien de complexe gezinsdynamiek en de strijd tussen de ouders. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de kinderen mogelijk beïnvloed waren door deze omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van de kinderen waren inconsistent en er was geen objectief bewijs dat de mishandelingen had plaatsgevonden zoals ten laste gelegd.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen, de kinderen, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van de feiten was vrijgesproken. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/325063-22
vonnis van de meervoudige kamer van 10 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. H. Mink, advocaat te Oost-Souburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
zijn minderjarige zoon [benadeelde 1] lichamelijk en psychisch heeft mishandeld in de periode van 1 juli 2019 tot 2 december 2022;
zijn minderjarige dochter [benadeelde 2] heeft mishandeld in de periode van 1 januari 2022 tot 2 december 2022.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de verklaring van [benadeelde 1] tijdens het studioverhoor, zijn gedrag tijdens dat verhoor waaruit angst voor verdachte blijkt, de opbouw van zorgmeldingen en signalen die wijzen op kindermishandeling bij [jeugdzorginstelling] , op school en bij de politie, de constatering van letsel bij [benadeelde 1] en de verklaring van [benadeelde 2] . Het geweld dat [benadeelde 1] zou zijn aangedaan, past bij de geconstateerde dissociatie vanaf eind juli 2022 en de dissociatie kan dus worden gekoppeld aan het grensoverschrijdende gedrag van verdachte. Verdachte heeft [benadeelde 1] mishandeld en ook opzettelijk zijn gezondheid benadeeld. Het psychische letsel en de hevige onlust volgen uit het wegloopgedrag, het zich van de trap gooien en zijn suïcidale en gewelddadige uitspraken, en de vertoonde symptomen van een dissociatieve stoornis. Bewezen kan worden dat de dit feit is gepleegd in de periode vanaf de kerstvakantie van 2021 tot en met 29 juli 2022.
De officier van justitie acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de verklaringen van [benadeelde 2] en van [benadeelde 1] tijdens de studioverhoren. Verdachte heeft [benadeelde 2] mishandeld in de periode van 1 januari 2022 tot en met 29 juli 2022.
De officier van justitie vordert dat aan verdachte wordt opgelegd een werkstraf voor de tijd van 120 uren en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een (geclausuleerd) contactverbod met [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en met de moeder, en een locatieverbod voor de [straat] en aangrenzende straten in [plaats 1] . De officier van justitie heeft gevorderd om de dadelijk uitvoerbaarheid van deze voorwaarden te bevelen. Daarnaast heeft hij oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, inhoudende ditzelfde contact- en locatieverbod, voor de duur van vijf jaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten omdat het wettig bewijs daarvoor ontbreekt. De beschuldigingen kunnen niet los worden gezien van het civielrechtelijke geschil tussen verdachte en zijn ex-echtgenote, de moeder van de [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (hierna: de moeder), over de verhuizing van de moeder van [plaats 2] naar [plaats 1] . De beschuldiging van mishandeling jegens verdachte is een verhaal dat is gebruikt om hem in een kwaad daglicht te stellen en de door de moeder noodzakelijk geachte verhuizing mogelijk te maken. De verklaring die [benadeelde 1] tijdens het studioverhoor heeft afgelegd, moet worden uitgesloten van het bewijs omdat het verhoor onzorgvuldig tot stand is gekomen. Ook kunnen vraagtekens worden gezet bij de juistheid van de zijn verklaring, omdat uit het dossier volgt dat hij vaker liegt en zijn geheugenfunctie mogelijk is verstoord door het dissociëren. Het overige bewijs is onvoldoende overtuigend. De dissociatie van [benadeelde 1] kan niet met zekerheid in verband worden gebracht met verdachte, maar kan ook een andere oorzaak hebben. Verder is de ten laste gelegde periode is onjuist, nu er tot februari 2022 nooit problemen zijn geweest en verdachte na eind juli 2022 geen contact meer had met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende overweging over het bewijs
Het bewijs tegen verdachte wordt in belangrijke mate gevormd door de verklaringen van [benadeelde 1] , afgelegd op 29 juli 2022 tegenover de politie en op 2 december 2022 tijdens een studioverhoor. De rechtbank ziet aanleiding om kritisch en met grote behoedzaamheid met deze verklaringen om te gaan. De rechtbank leidt uit het dossier namelijk af dat de belastende verklaringen van [benadeelde 1] mogelijk (mede) kunnen worden verklaard door de strijd tussen verdachte en de moeder en de verstoorde gezinsdynamiek en eventuele loyaliteitsproblematiek waar [benadeelde 1] door die strijd mee kampt. De rechtbank baseert dat op het volgende.
Uit het dossier blijkt dat verdachte is gescheiden van de moeder en dat sinds 2022 civiele procedures rondom de kinderen aan de orde zijn. In april 2022 is een verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing van de moeder aanhangig gemaakt bij de rechtbank, omdat zij wilde verhuizen van [plaats 2] naar [plaats 1] en verdachte het daarmee niet eens was. Op het verzoek van de moeder is tot op heden niet beslist, maar zij is ondanks het ontbreken van toestemming met de kinderen in [plaats 1] gaan wonen na het incident op 29 juli 2022, waarbij [benadeelde 1] bij verdachte is weggelopen en heeft verteld dat hij door hem is mishandeld.
Onduidelijk is wanneer het voornemen tot verhuizing bij de moeder precies is ontstaan. Uit het dossier volgt dat zij haar wens op 15 maart 2022 bij [jeugdzorginstelling] aan verdachte kenbaar heeft gemaakt, maar mogelijk bestond haar voornemen al enige tijd voordien en was die wens voor [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toen ook al bekend. De wens te verhuizen lijkt ingegeven door het feit dat haar partner – van wie zij begin 2022 zwanger is geraakt en met wie zij een gezinsleven op wil bouwen – vanwege zijn werk en eigen kind uit een eerder huwelijk in of in de buurt van België moet verblijven.
Opvallend is dat concrete meldingen van incidenten tussen verdachte en [benadeelde 1] zijn begonnen rondom de periode dat het voornemen van de verhuizing is ontstaan en dat twee incidenten kort na belangrijke (beslis)momenten rondom die verhuizing zijn gemeld: een keer op 16 maart 2022, de dag nadat de moeder haar wens om te verhuizen kenbaar heeft gemaakt aan verdachte bij [jeugdzorginstelling] en verdachte heeft gezegd dat hij het daar niet mee eens is, en een keer op 29 juli 2022, een dag nadat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden bij de rechtbank waarbij duidelijk werd dat (nog) geen vervangende toestemming voor de verhuizing zou worden verleend, maar dat eerst aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zou worden gevraagd om onderzoek te doen.
Het onderzoek van de Raad heeft (onder meer) geleid tot een verzoek tot ondertoezichtstelling van [benadeelde 1] , dat op 26 januari 2023 is toegewezen. De ondertoezichtstelling is daarna (telkens) verlengd en loopt nog steeds. De Raad benoemt in haar rapport van 22 november 2022 dat de grootste zorg is dat de kinderen uitspraken doen over mishandeling door vader en zij, beiden op eigen wijze, uiting geven aan angst voor hem en dat de psychische aanvallen die [benadeelde 1] laat zien wanneer hij iets hoort dat hij zou associëren met zijn vader en die in ernst ook lijken toe te nemen, de Raad grote zorgen baart. Ten tijde van het onderzoek kan vanuit professionals geen duiding worden gegeven aan de aard en oorzaak van zijn gedrag en is volgens de Raad onvoldoende helder of dit alles gekoppeld kan worden aan ingrijpende gebeurtenissen die [benadeelde 1] met zijn vader zou hebben meegemaakt (geweld), ofwel, deels, reactief is op de strijd tussen ouders of op de gezinsdynamiek in zijn geheel. Uit het strafdossier blijkt niet dat daar nadien meer duidelijkheid over is ontstaan.
Dit betekent dat de rechtbank de verklaringen van [benadeelde 1] alleen zal gebruiken voor het bewijs voor zover zijn verklaring worden ondersteund door andere, voldoende objectieve bewijsmiddelen in het dossier.
Incident 29 juli 2022
Op 29 juli 2022 is [benadeelde 1] weggelopen, nadat hij samen met [benadeelde 2] door verdachte met de auto was opgehaald bij de moeder. Hij is naar een Albert Heijn in [plaats 3] toegegaan en heeft daar verteld dat hij was mishandeld door verdachte. De politie is ter plaatse gekomen en heeft geconstateerd dat [benadeelde 1] een ondiepe snee van ongeveer vijf centimeter en een lichte zwelling op zijn voorhoofd had. Uit de wond kwam geen bloed. [benadeelde 1] heeft toen tegen de politie verteld dat hij door zijn vader wordt mishandeld en dat dat in de auto ook is gebeurd. Ter hoogte van de [verkeersbrug] in [plaats 3] , toen ze even stilstonden, kreeg [benadeelde 1] door een armzwaai de hand van verdachte in zijn gezicht. Tijdens het studioverhoor op 2 december 2022 (ruim vier maanden na het incident) heeft [benadeelde 1] verklaard dat verdachte iets scherps tegen zijn hoofd heeft gedaan, het leek op een mes, dat het pijn deed en dat hij overal bloedde.
[benadeelde 1] is nadien opgenomen in het ziekenhuis en onderzocht door een kinderarts. Er zijn volgens de kinderarts geen tekenen van somatische schade behoudens een oppervlakkige kras op de linker slaap. De werkhypothese is regressief en angstig gedrag in reactie op een door [benadeelde 1] als onveilig ervaren situatie. In het dossier bevindt zich een foto van [benadeelde 1] , waarop is zichtbaar is dat hij letsel heeft aan de linkerkant van zijn voorhoofd. De foto is niet duidelijk genoeg om het letsel nauwkeurig te kunnen beschrijven, maar lijkt goed te passen bij de constateringen van de politie en de kinderarts dat sprake is van een oppervlakkige kras op de linkerslaap.
Voor de rechtbank staat vast dat [benadeelde 1] het geconstateerde letsel nog niet had toen hij bij verdachte in de auto stapte, nu dit zowel door de moeder als door verdachte zelf is verklaard. Ook stelt de rechtbank vast dat [benadeelde 1] tussen het moment dat hij weg is gelopen bij de woning van verdachte aan [woonadres] te [plaats 3] (om ongeveer 17:25 uur) en het moment dat hij is aangekomen bij de Albert Heijn aan de [weg] in [plaats 3] en aldaar zijn moeder heeft gebeld (rond 18:41 uur) alleen is geweest, dus ongeveer een uur.
[benadeelde 2] heeft op 9 december 2022 (toen zij net zeven jaar oud was) tijdens een studioverhoor verklaard dat verdachte [benadeelde 1] in de auto keihard met iets in zijn hand tegen zijn hoofd sloeg. Ze zag dat het iets scherps was. Het was lang en dun en een klein beetje zoals een mes. Ze zag dat de wond bij [benadeelde 1] bloedde. Het studioverhoor van [benadeelde 2] heeft op 9 december 2022, dus ruim vier maanden na het incident, plaatsgevonden. Gedurende die periode woonde zij bij de moeder en [benadeelde 1] en is het meermalen niet goed gegaan met [benadeelde 1] . Gelet op de leeftijd van [benadeelde 2] , het tijdsverloop tussen het incident en het studioverhoor en de hiervoor geschetste familieomstandigheden, acht de rechtbank het mogelijk dat haar verklaring – mogelijk onbewust – is beïnvloed door wat zij van de moeder en [benadeelde 1] heeft meegekregen. De rechtbank kent daarom beperkte waarde toe aan de verklaring van [benadeelde 2] .
Uit het voorgaande volgt dat [benadeelde 1] zelf wisselend heeft verklaard over de wijze waarop hij is geslagen (met de hand of met een scherp voorwerp) en dat het letsel niet aansluit bij de door hem beschreven toedracht, nu een oppervlakkige kras niet onmiddellijk lijkt te passen bij het slaan met een scherp voorwerp of met de hand. Door de medewerkers van de Albert Heijn of de politie is ten tijde van het eerste contact met [benadeelde 1] ook geen bloed of bloedvegen waargenomen rondom de wond of elders op het gelaat van [benadeelde 1] – iets dat beide kinderen zouden hebben waargenomen. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de behoedzaamheid waarmee met de verklaring van [benadeelde 1] moet worden omgegaan, kan de rechtbank met onvoldoende zekerheid vaststellen dat het letsel dat bij [benadeelde 1] is geconstateerd, door verdachte is toegebracht. Daarbij komt dat niet valt uit te sluiten dat [benadeelde 1] het letsel heeft opgelopen nadat hij is weggelopen bij verdachte, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat hij ongeveer een uur alleen is geweest.
Incident 16 maart 2022
[benadeelde 1] heeft tijdens het studioverhoor verklaard dat verdachte hem een keer met zijn elleboog in zijn oog heeft geraakt. Uit het dossier blijkt dat [benadeelde 1] op 17 maart 2022 op school heeft verteld dat verdachte expres zijn elleboog in het oog van [benadeelde 1] heeft gestoten toen ze de avond ervoor in de auto zaten. Ook [benadeelde 2] heeft dit aan haar leerkracht verteld. Vanuit school is letsel bij [benadeelde 1] waargenomen naast zijn oog.
Naar aanleiding van het geconstateerde letsel en de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op school is een melding gedaan bij Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft onderzoek gedaan en in dat onderzoek worden de zorgen niet ontkracht, maar ook niet bevestigd. Veilig Thuis rapporteert dat er letsel is waargenomen, maar dat de verklaringen van de kinderen niet overeenkomen met de verklaringen van verdachte.
Verder bevat het dossier verslagen van [jeugdzorginstelling] . Uit een van de gesprekken tussen een medewerker van [jeugdzorginstelling] en [benadeelde 1] volgt dat het incident op 23 maart 2022 is besproken. [benadeelde 1] heeft verteld dat er onenigheid was in de auto en dat de elleboog van verdachte in het oog van [benadeelde 1] terecht is gekomen. Ook volgt uit het verslag dat er foto’s van het letsel zouden zijn gemaakt door de moeder en dat zij naar de huisarts is gegaan. De huisarts zou een verslag hebben opgemaakt. De foto’s of het verslag maken geen deel uit van het dossier.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat er sprake is van onduidelijkheid over het precieze letsel en het moment en de wijze waarop dat is ontstaan, zodat de rechtbank met onvoldoende zekerheid kan vaststellen dat verdachte [benadeelde 1] heeft mishandeld door hem een elleboogstoot te geven.
Incident kerstvakantie 2021/2022
Uit de verslagen van [jeugdzorginstelling] volgt dat [benadeelde 1] op 19 januari 2022 heeft verteld dat hij in de kerstvakantie bij verdachte is geweest en dat verdachte hem toen zeven keer heeft geschopt en twintig keer heeft geslagen en dat het voelde alsof hij alles gebroken had. De medewerker van [jeugdzorginstelling] heeft een herstellende wond van ongeveer 5 centimeter op het scheenbeen van [benadeelde 1] gezien die volgens [benadeelde 1] zou zijn veroorzaakt door het schoppen van verdachte.
Uit een gespreksverslag tussen Veilig Thuis en de leerkracht van [benadeelde 1] volgt dat [benadeelde 1] heeft verteld dat er in de vakantieperiode (rond kerst) een incident was geweest bij verdachte en dat verdachte hem toen zou hebben geraakt op zijn schenen waar hij pijn had. Er is toen geen letsel waargenomen.
Nu er geen letsel is geconstateerd door de leerkracht na de melding van het incident door [benadeelde 1] en het letsel bij [jeugdzorginstelling] pas enige tijd later is gezien en niet lijkt te passen bij de door [benadeelde 1] beschreven toedracht (zeven keer schoppen en twintig keer slaan), kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de door [benadeelde 1] beschreven mishandeling heeft plaatsgevonden.
Overige incidenten [benadeelde 1]
Ook van de overige fysieke gedragingen die verdachte worden verweten, namelijk het meermaals slaan, stompen, schoppen, op de grond gooien en in de keel knijpen van [benadeelde 1] , kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte deze heeft gepleegd. Dat de verklaring van [benadeelde 1] hierover op onderdelen wordt ondersteund door de verklaring van [benadeelde 2] , acht de rechtbank onvoldoende, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de waarde die aan haar verklaring kan worden gehecht. Behoudens de verklaring van [benadeelde 2] wordt de verklaring van [benadeelde 1] hierover niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De verklaring van [benadeelde 1] dat hij werd bedreigd, gekleineerd en denigrerend en/of dwingend werd toegesproken, vindt evenmin steun in andere bewijsmiddelen.
Dissociaties als steunbewijs?
Voor zover de officier van justitie heeft betoogd dat de dissociaties waar [benadeelde 1] mee kampt steunbewijs vormen, volgt de rechtbank hem daarin niet. Uit het dossier volgt dat [benadeelde 1] al langere tijd zeer zorgelijk gedrag laat zien, met name vanaf midden 2022, dat bestaat uit weglopen, suïcidale en gewelddadige uitspraken en dissociaties. [benadeelde 1] heeft echter ook zorgelijk en/of dissociatief gedrag laten zien zonder dat een (directe) link met verdachte kan worden gelegd, zoals in oktober 2022 toen er geen contact meer plaatsvond tussen [benadeelde 1] en verdachte. Opvallend is dat [benadeelde 1] ook sterk reageert op zaken die te maken hebben met (een terugkeer naar) [plaats 2] en/of school. Het gedrag van [benadeelde 1] kan dus ook andere oorzaken hebben en bijvoorbeeld – zoals ook door de Raad wordt aangegeven – een reactie zijn op de gezinsdynamiek in zijn geheel.
Incidenten [benadeelde 2]
en [benadeelde 1] hebben verklaard dat verdachte ook [benadeelde 2] heeft mishandeld. [benadeelde 2] en [benadeelde 1] benoemen geen concrete incidenten tussen verdachte en [benadeelde 2] en hun meer algemene verklaringen dat verdachte [benadeelde 2] (soms) heeft geslagen worden niet ondersteund door andere, voldoende objectieve bewijsmiddelen in het dossier.
Gelet daarop en in aanmerking genomen de behoedzaamheid waarmee met de verklaring van [benadeelde 1] moet worden omgegaan, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte [benadeelde 2] heeft mishandeld.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mishandeld in de ten laste gelegde periode, omdat het dossier daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde feiten.

5.De benadeelde partijen

[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 5.000,= voor feit 1. Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 1.000,= voor feit 2. Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 april 2024.
Mr. Nomes is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.