4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleidende overweging over het bewijs
Het bewijs tegen verdachte wordt in belangrijke mate gevormd door de verklaringen van [benadeelde 1] , afgelegd op 29 juli 2022 tegenover de politie en op 2 december 2022 tijdens een studioverhoor. De rechtbank ziet aanleiding om kritisch en met grote behoedzaamheid met deze verklaringen om te gaan. De rechtbank leidt uit het dossier namelijk af dat de belastende verklaringen van [benadeelde 1] mogelijk (mede) kunnen worden verklaard door de strijd tussen verdachte en de moeder en de verstoorde gezinsdynamiek en eventuele loyaliteitsproblematiek waar [benadeelde 1] door die strijd mee kampt. De rechtbank baseert dat op het volgende.
Uit het dossier blijkt dat verdachte is gescheiden van de moeder en dat sinds 2022 civiele procedures rondom de kinderen aan de orde zijn. In april 2022 is een verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing van de moeder aanhangig gemaakt bij de rechtbank, omdat zij wilde verhuizen van [plaats 2] naar [plaats 1] en verdachte het daarmee niet eens was. Op het verzoek van de moeder is tot op heden niet beslist, maar zij is ondanks het ontbreken van toestemming met de kinderen in [plaats 1] gaan wonen na het incident op 29 juli 2022, waarbij [benadeelde 1] bij verdachte is weggelopen en heeft verteld dat hij door hem is mishandeld.
Onduidelijk is wanneer het voornemen tot verhuizing bij de moeder precies is ontstaan. Uit het dossier volgt dat zij haar wens op 15 maart 2022 bij [jeugdzorginstelling] aan verdachte kenbaar heeft gemaakt, maar mogelijk bestond haar voornemen al enige tijd voordien en was die wens voor [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toen ook al bekend. De wens te verhuizen lijkt ingegeven door het feit dat haar partner – van wie zij begin 2022 zwanger is geraakt en met wie zij een gezinsleven op wil bouwen – vanwege zijn werk en eigen kind uit een eerder huwelijk in of in de buurt van België moet verblijven.
Opvallend is dat concrete meldingen van incidenten tussen verdachte en [benadeelde 1] zijn begonnen rondom de periode dat het voornemen van de verhuizing is ontstaan en dat twee incidenten kort na belangrijke (beslis)momenten rondom die verhuizing zijn gemeld: een keer op 16 maart 2022, de dag nadat de moeder haar wens om te verhuizen kenbaar heeft gemaakt aan verdachte bij [jeugdzorginstelling] en verdachte heeft gezegd dat hij het daar niet mee eens is, en een keer op 29 juli 2022, een dag nadat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden bij de rechtbank waarbij duidelijk werd dat (nog) geen vervangende toestemming voor de verhuizing zou worden verleend, maar dat eerst aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zou worden gevraagd om onderzoek te doen.
Het onderzoek van de Raad heeft (onder meer) geleid tot een verzoek tot ondertoezichtstelling van [benadeelde 1] , dat op 26 januari 2023 is toegewezen. De ondertoezichtstelling is daarna (telkens) verlengd en loopt nog steeds. De Raad benoemt in haar rapport van 22 november 2022 dat de grootste zorg is dat de kinderen uitspraken doen over mishandeling door vader en zij, beiden op eigen wijze, uiting geven aan angst voor hem en dat de psychische aanvallen die [benadeelde 1] laat zien wanneer hij iets hoort dat hij zou associëren met zijn vader en die in ernst ook lijken toe te nemen, de Raad grote zorgen baart. Ten tijde van het onderzoek kan vanuit professionals geen duiding worden gegeven aan de aard en oorzaak van zijn gedrag en is volgens de Raad onvoldoende helder of dit alles gekoppeld kan worden aan ingrijpende gebeurtenissen die [benadeelde 1] met zijn vader zou hebben meegemaakt (geweld), ofwel, deels, reactief is op de strijd tussen ouders of op de gezinsdynamiek in zijn geheel. Uit het strafdossier blijkt niet dat daar nadien meer duidelijkheid over is ontstaan.
Dit betekent dat de rechtbank de verklaringen van [benadeelde 1] alleen zal gebruiken voor het bewijs voor zover zijn verklaring worden ondersteund door andere, voldoende objectieve bewijsmiddelen in het dossier.
Incident 29 juli 2022
Op 29 juli 2022 is [benadeelde 1] weggelopen, nadat hij samen met [benadeelde 2] door verdachte met de auto was opgehaald bij de moeder. Hij is naar een Albert Heijn in [plaats 3] toegegaan en heeft daar verteld dat hij was mishandeld door verdachte. De politie is ter plaatse gekomen en heeft geconstateerd dat [benadeelde 1] een ondiepe snee van ongeveer vijf centimeter en een lichte zwelling op zijn voorhoofd had. Uit de wond kwam geen bloed. [benadeelde 1] heeft toen tegen de politie verteld dat hij door zijn vader wordt mishandeld en dat dat in de auto ook is gebeurd. Ter hoogte van de [verkeersbrug] in [plaats 3] , toen ze even stilstonden, kreeg [benadeelde 1] door een armzwaai de hand van verdachte in zijn gezicht. Tijdens het studioverhoor op 2 december 2022 (ruim vier maanden na het incident) heeft [benadeelde 1] verklaard dat verdachte iets scherps tegen zijn hoofd heeft gedaan, het leek op een mes, dat het pijn deed en dat hij overal bloedde.
[benadeelde 1] is nadien opgenomen in het ziekenhuis en onderzocht door een kinderarts. Er zijn volgens de kinderarts geen tekenen van somatische schade behoudens een oppervlakkige kras op de linker slaap. De werkhypothese is regressief en angstig gedrag in reactie op een door [benadeelde 1] als onveilig ervaren situatie. In het dossier bevindt zich een foto van [benadeelde 1] , waarop is zichtbaar is dat hij letsel heeft aan de linkerkant van zijn voorhoofd. De foto is niet duidelijk genoeg om het letsel nauwkeurig te kunnen beschrijven, maar lijkt goed te passen bij de constateringen van de politie en de kinderarts dat sprake is van een oppervlakkige kras op de linkerslaap.
Voor de rechtbank staat vast dat [benadeelde 1] het geconstateerde letsel nog niet had toen hij bij verdachte in de auto stapte, nu dit zowel door de moeder als door verdachte zelf is verklaard. Ook stelt de rechtbank vast dat [benadeelde 1] tussen het moment dat hij weg is gelopen bij de woning van verdachte aan [woonadres] te [plaats 3] (om ongeveer 17:25 uur) en het moment dat hij is aangekomen bij de Albert Heijn aan de [weg] in [plaats 3] en aldaar zijn moeder heeft gebeld (rond 18:41 uur) alleen is geweest, dus ongeveer een uur.
[benadeelde 2] heeft op 9 december 2022 (toen zij net zeven jaar oud was) tijdens een studioverhoor verklaard dat verdachte [benadeelde 1] in de auto keihard met iets in zijn hand tegen zijn hoofd sloeg. Ze zag dat het iets scherps was. Het was lang en dun en een klein beetje zoals een mes. Ze zag dat de wond bij [benadeelde 1] bloedde. Het studioverhoor van [benadeelde 2] heeft op 9 december 2022, dus ruim vier maanden na het incident, plaatsgevonden. Gedurende die periode woonde zij bij de moeder en [benadeelde 1] en is het meermalen niet goed gegaan met [benadeelde 1] . Gelet op de leeftijd van [benadeelde 2] , het tijdsverloop tussen het incident en het studioverhoor en de hiervoor geschetste familieomstandigheden, acht de rechtbank het mogelijk dat haar verklaring – mogelijk onbewust – is beïnvloed door wat zij van de moeder en [benadeelde 1] heeft meegekregen. De rechtbank kent daarom beperkte waarde toe aan de verklaring van [benadeelde 2] .
Uit het voorgaande volgt dat [benadeelde 1] zelf wisselend heeft verklaard over de wijze waarop hij is geslagen (met de hand of met een scherp voorwerp) en dat het letsel niet aansluit bij de door hem beschreven toedracht, nu een oppervlakkige kras niet onmiddellijk lijkt te passen bij het slaan met een scherp voorwerp of met de hand. Door de medewerkers van de Albert Heijn of de politie is ten tijde van het eerste contact met [benadeelde 1] ook geen bloed of bloedvegen waargenomen rondom de wond of elders op het gelaat van [benadeelde 1] – iets dat beide kinderen zouden hebben waargenomen. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de behoedzaamheid waarmee met de verklaring van [benadeelde 1] moet worden omgegaan, kan de rechtbank met onvoldoende zekerheid vaststellen dat het letsel dat bij [benadeelde 1] is geconstateerd, door verdachte is toegebracht. Daarbij komt dat niet valt uit te sluiten dat [benadeelde 1] het letsel heeft opgelopen nadat hij is weggelopen bij verdachte, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat hij ongeveer een uur alleen is geweest.
Incident 16 maart 2022
[benadeelde 1] heeft tijdens het studioverhoor verklaard dat verdachte hem een keer met zijn elleboog in zijn oog heeft geraakt. Uit het dossier blijkt dat [benadeelde 1] op 17 maart 2022 op school heeft verteld dat verdachte expres zijn elleboog in het oog van [benadeelde 1] heeft gestoten toen ze de avond ervoor in de auto zaten. Ook [benadeelde 2] heeft dit aan haar leerkracht verteld. Vanuit school is letsel bij [benadeelde 1] waargenomen naast zijn oog.
Naar aanleiding van het geconstateerde letsel en de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op school is een melding gedaan bij Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft onderzoek gedaan en in dat onderzoek worden de zorgen niet ontkracht, maar ook niet bevestigd. Veilig Thuis rapporteert dat er letsel is waargenomen, maar dat de verklaringen van de kinderen niet overeenkomen met de verklaringen van verdachte.
Verder bevat het dossier verslagen van [jeugdzorginstelling] . Uit een van de gesprekken tussen een medewerker van [jeugdzorginstelling] en [benadeelde 1] volgt dat het incident op 23 maart 2022 is besproken. [benadeelde 1] heeft verteld dat er onenigheid was in de auto en dat de elleboog van verdachte in het oog van [benadeelde 1] terecht is gekomen. Ook volgt uit het verslag dat er foto’s van het letsel zouden zijn gemaakt door de moeder en dat zij naar de huisarts is gegaan. De huisarts zou een verslag hebben opgemaakt. De foto’s of het verslag maken geen deel uit van het dossier.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat er sprake is van onduidelijkheid over het precieze letsel en het moment en de wijze waarop dat is ontstaan, zodat de rechtbank met onvoldoende zekerheid kan vaststellen dat verdachte [benadeelde 1] heeft mishandeld door hem een elleboogstoot te geven.
Incident kerstvakantie 2021/2022
Uit de verslagen van [jeugdzorginstelling] volgt dat [benadeelde 1] op 19 januari 2022 heeft verteld dat hij in de kerstvakantie bij verdachte is geweest en dat verdachte hem toen zeven keer heeft geschopt en twintig keer heeft geslagen en dat het voelde alsof hij alles gebroken had. De medewerker van [jeugdzorginstelling] heeft een herstellende wond van ongeveer 5 centimeter op het scheenbeen van [benadeelde 1] gezien die volgens [benadeelde 1] zou zijn veroorzaakt door het schoppen van verdachte.
Uit een gespreksverslag tussen Veilig Thuis en de leerkracht van [benadeelde 1] volgt dat [benadeelde 1] heeft verteld dat er in de vakantieperiode (rond kerst) een incident was geweest bij verdachte en dat verdachte hem toen zou hebben geraakt op zijn schenen waar hij pijn had. Er is toen geen letsel waargenomen.
Nu er geen letsel is geconstateerd door de leerkracht na de melding van het incident door [benadeelde 1] en het letsel bij [jeugdzorginstelling] pas enige tijd later is gezien en niet lijkt te passen bij de door [benadeelde 1] beschreven toedracht (zeven keer schoppen en twintig keer slaan), kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de door [benadeelde 1] beschreven mishandeling heeft plaatsgevonden.
Overige incidenten [benadeelde 1]
Ook van de overige fysieke gedragingen die verdachte worden verweten, namelijk het meermaals slaan, stompen, schoppen, op de grond gooien en in de keel knijpen van [benadeelde 1] , kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte deze heeft gepleegd. Dat de verklaring van [benadeelde 1] hierover op onderdelen wordt ondersteund door de verklaring van [benadeelde 2] , acht de rechtbank onvoldoende, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de waarde die aan haar verklaring kan worden gehecht. Behoudens de verklaring van [benadeelde 2] wordt de verklaring van [benadeelde 1] hierover niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De verklaring van [benadeelde 1] dat hij werd bedreigd, gekleineerd en denigrerend en/of dwingend werd toegesproken, vindt evenmin steun in andere bewijsmiddelen.
Dissociaties als steunbewijs?
Voor zover de officier van justitie heeft betoogd dat de dissociaties waar [benadeelde 1] mee kampt steunbewijs vormen, volgt de rechtbank hem daarin niet. Uit het dossier volgt dat [benadeelde 1] al langere tijd zeer zorgelijk gedrag laat zien, met name vanaf midden 2022, dat bestaat uit weglopen, suïcidale en gewelddadige uitspraken en dissociaties. [benadeelde 1] heeft echter ook zorgelijk en/of dissociatief gedrag laten zien zonder dat een (directe) link met verdachte kan worden gelegd, zoals in oktober 2022 toen er geen contact meer plaatsvond tussen [benadeelde 1] en verdachte. Opvallend is dat [benadeelde 1] ook sterk reageert op zaken die te maken hebben met (een terugkeer naar) [plaats 2] en/of school. Het gedrag van [benadeelde 1] kan dus ook andere oorzaken hebben en bijvoorbeeld – zoals ook door de Raad wordt aangegeven – een reactie zijn op de gezinsdynamiek in zijn geheel.
Incidenten [benadeelde 2]
en [benadeelde 1] hebben verklaard dat verdachte ook [benadeelde 2] heeft mishandeld. [benadeelde 2] en [benadeelde 1] benoemen geen concrete incidenten tussen verdachte en [benadeelde 2] en hun meer algemene verklaringen dat verdachte [benadeelde 2] (soms) heeft geslagen worden niet ondersteund door andere, voldoende objectieve bewijsmiddelen in het dossier.
Gelet daarop en in aanmerking genomen de behoedzaamheid waarmee met de verklaring van [benadeelde 1] moet worden omgegaan, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte [benadeelde 2] heeft mishandeld.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mishandeld in de ten laste gelegde periode, omdat het dossier daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde feiten.