ECLI:NL:RBZWB:2024:2364

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
02-320941-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van een plofkraak door verdachte in vereniging met anderen

Op 10 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging voorbereiden van een plofkraak. De verdachte, geboren in 2002, werd niet persoonlijk gehoord tijdens de zitting op 27 maart 2024, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. D. Colak, heeft de verdenking tegen de verdachte uiteengezet, die onder andere bestond uit het uitvoeren van voorbereidingshandelingen voor een plofkraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op 7 december 2022 samen met medeverdachten in een auto werd aangetroffen met voorwerpen die gebruikt konden worden voor een plofkraak. De verdachte ontkende echter enige kennis van de explosieven en de voorbereidingshandelingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was en dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de voorbereidingen voor de plofkraak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de maatschappelijke onrust die plofkraken veroorzaken. De verdachte is strafbaar verklaard en de rechtbank heeft de in beslag genomen batterij en hashish verbeurd verklaard. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 10 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-320941-22
vonnis van de meervoudige kamer van 10 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.L. L’Homme, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 maart 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. D. Colak en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor een plofkraak.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte wetenschap had van explosieven in de auto van [medeverdachte 1] of van de goederen in de auto van [medeverdachte 2] . Zelfs áls ervan uit wordt gegaan dat verdachte op de hoogte was van de goederen in de auto van [medeverdachte 2] , dan kan dat niet tot een bewezenverklaring leiden, omdat niet is gebleken dat verdachte wist dat die goederen bestemd waren tot het begaan van een plofkraak. Daarnaast kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, nu het dossier hier geen aanknopingspunten voor biedt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
Op 7 december werd omstreeks 22.40 uur door de politie, op de A27 ter hoogte van Werkendam, een Volkswagen Polo met Frans [kenteken] tot stoppen gebracht. In deze auto bevonden zich twee personen, te weten [medeverdachte 2] en [verdachte] . De auto werd gecontroleerd en in de auto werden een tas met een donkerkleurig regenpak, een bivakmuts en een hoofdlamp aangetroffen. In de rechterjaszak van verdachte werd een 9V-batterij aangetroffen die nog in de verpakking zat. De auto mocht na de controle door de politie door rijden. Om 22.54 uur werd op de A27 bij knooppunt Hooipolder een Renault Clio met Frans kenteken aangehouden. De Renault Clio reed op elf minuten afstand van voornoemde Volkswagen Polo. In die Renault Clio reed [medeverdachte 1] . In de kofferbak van die auto werd een dichte vuilniszak aangetroffen met daarin een opgerold netsnoer en een aantal ingetapete pakketten, die door de verbalisant werden herkend als explosieven die worden gebruikt voor het plegen van plofkraken op geldautomaten.
Gelet op de aangetroffen goederen in de Renault Clio en vanwege het feit dat deze
11 minuten achter voornoemde Volkswagen Polo reed, is de Volkswagen Polo bij Hazeldonk opnieuw tot stoppen gebracht, waarna verdachte en [medeverdachte 2] zijn aangehouden.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met vrienden onderweg was naar Marseille. Zijn spullen zaten in de auto van zijn vrienden. Aangezien die auto vol zat, is hij in Amsterdam in de auto van [medeverdachte 2] gestapt. Hij kende [medeverdachte 2] niet en spreekt geen Frans, dus kon ook niet met hem communiceren. De bij hem aangetroffen batterij had verdachte voor iemand gekocht en was bestemd voor in een drone of autootje. Hij ontkent wetenschap te hebben gehad van de explosieven in de auto van [medeverdachte 1] en hij ontkent betrokken te zijn geweest bij de hem verweten voorbereidingshandelingen.
Wetenschap
De rechtbank acht de door verdachte afgelegde verklaring over zijn aanwezigheid in de auto van [medeverdachte 2] onaannemelijk. Zo komt zijn verklaring dat hij onderweg was naar Marseille niet overeen met de verklaring van [medeverdachte 2] , die verklaarde dat verdachte hem heeft gevraagd of hij hem naar Parijs wilde brengen. Daarnaast heeft de verdachte ook verder niet onderbouwd waarom zijn spullen in een andere auto zouden liggen, terwijl er in de auto van [medeverdachte 2] nog voldoende ruimte was. Daarentegen stelt de rechtbank vast dat verdachte in een auto wordt aangetroffen waarin spullen liggen die gebruikt kunnen worden bij een plofkraak en waarvan de bestuurder intensief contact had met [medeverdachte 1] , bij wie in de auto explosieven zijn aangetroffen. Hierbij komt dat verdachte zelf de 9V-batterij bij zich had die nodig en geschikt was om een ontploffing met die explosieven teweeg te brengen. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] explosieven vervoerde.
Medeplegen
Verdachte wordt als bijrijder aangetroffen in de auto van [medeverdachte 2] . In de jaszak van verdachte wordt een 9V-batterij aangetroffen. Uit het rapport van het NFI volgt dat een 9V-batterij geschikt is om als stroombron te dienen om een gloeipil te activeren. De batterij die verdachte bij zich droeg was dus het enige ontbrekende onderdeel wat nodig was om de explosieven in de auto van [medeverdachte 1] , die slechts op korte afstand reed, te kunnen gebruiken. Verder is de verdachte samen met [medeverdachte 2] in een auto aangetroffen. Volgens de telefoongegevens van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , zijn zij gedurende de dag in Amsterdam op dezelfde plaatsen geweest en hebben zij die dag dus - in ieder geval grotendeels - samen doorgebracht. In de telefoon van [medeverdachte 2] is een chatgesprek gevonden waarbij [medeverdachte 2] omstreeks 21.41 uur (gecorrigeerde tijd 22.41 uur) berichten stuurt naar [medeverdachte 1] . In die berichten waarschuwt hij [medeverdachte 1] voor de politie en waarbij hij meldt dat hij net daarvoor was aangehouden. [medeverdachte 2] stuurde daarbij foto’s van de desbetreffende agenten mee. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie verdachten.
Opzet
De pakketten in de vuilniszak in de auto van [medeverdachte 1] , de aangetroffen voorwerpen in de auto waarin [medeverdachte 2] reed (het netsnoer, het regenpak, de bivakmuts en de hoofdlamp) en de onder verdachte aangetroffen 9V-batterij waren, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, gezamenlijk en in onderling verband gezien, bestemd voor het teweegbrengen van een ontploffing, zoals het plegen van een plofkraak of het veroorzaken van een andersoortige explosie. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat het opzet van de verdachte ook daarop was gericht.
Dit maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig
heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor een plofkraak
.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 december 2022 in Nederland, tezamen en
in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of
meer is gesteld, te weten het opzettelijk teweeg brengen van
een ontploffing (de zogenaamde plof kraak) waardoor gemeen gevaar voor
goederen en/of personen te duchten is (ex artikel 157 van het Wetboek van
Strafrecht), opzettelijk
meerdere zoekopdrachten uitgevoerd naar incidenten gerelateerd aan het tot
ontploffing brengen van explosieven en
een voertuig (Renault Clio) te regelen die via telegram werd aangeboden als “niet
traceerbaar”, en
een (fascia)pakket (van ongeveer 1500 gram met daaraan een bevestigde kabel) met
daarin een hoeveelheid flitspoeder (bestaande uit een hoeveelheid aluminium
poeder en een hoeveelheid kaliumperchloraat) en
twee (fascia)pakketten (van ongeveer 600 gram per stuk
met daaraan een bevestigde kabels) met daarin een hoeveelheid
flitspoeder/explosieven en
een netsnoer en
een (9volt) batterij en
een regenpak en
een bivakmuts en
een hoofdlamp en
een (lege) jerrycan
bestemd tot het begaan van voornoemd misdrijf voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraak dient geen straf te worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf (vul de feitaanduidingen in)die aan de verdachte wordt opgelegd, is (vul de feitaanduidingen in)gegrond op de ernst van(vul de feitaanduidingen in) het feit, de omstandigheden waaronder het feit is (vul de feitaanduidingen in)begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden (vul de feitaanduidingen in)(vul de feitaanduidingen in)van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging voorbereiden van een plofkraak, zoals hiervoor bewezen is verklaard. Een plofkraak leidt tot veel maatschappelijke onrust, er wordt doorgaans een grote ravage aangericht en bij een geslaagde profkraak wordt meestal een aanzienlijk geldbedrag weggenomen.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en aansluiting gezocht bij de straf die aan de [medeverdachte 1] is opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen hashish zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Het voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
7.2
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn op grond van artikel 33a lid 1 onder e van het Wetboek van Strafrecht vatbaar voor verbeurdverklaring.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 46, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest
heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde
gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp:
1 STK Batterij (omschrijving G2534481);
- verklaart aan het verkeer onttrokken het volgende inbeslaggenomen voorwerp:
1 STK Hashish (omschrijving G2534485).
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van Kralingen, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Los en mr. W.H.C. van Eck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 april 2024.
Mr. Van Eck is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.