In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen Stichting Woonkwartier en [gedaagde 1], die in persoon procedeerde met de ondersteuning van bewindvoerders. De eisende partij, Woonkwartier, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand die meer dan drie maanden bedraagt. De huurovereenkomst was op 15 november 2021 ingegaan en de huurprijs was vastgesteld op € 513,66 per maand. De huurachterstand was opgelopen tot € 2.252,76 over de periode van juni 2022 tot 20 februari 2024. Woonkwartier had eerder een melding gedaan bij de gemeente voor vroegsignalering van de huurachterstand en de goederen van [gedaagde 1] waren onder bewind gesteld, met benoeming van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als bewindvoerders.
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 februari 2024 heeft de bewindvoerder de situatie van [gedaagde 1] toegelicht, waarbij werd aangegeven dat er problemen waren met de uitkering die niet was ontvangen. Ondanks de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde 1], oordeelde de kantonrechter dat de huurachterstand meer dan drie maanden bedroeg en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De kantonrechter verklaarde Woonkwartier niet-ontvankelijk in haar vordering jegens [gedaagde 1], maar ontbond de huurovereenkomst en veroordeelde de bewindvoerders tot ontruiming van de woning binnen twee weken na betekening van het vonnis. Tevens werden de bewindvoerders hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.211,86.