In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 april 2024, is een verzoek tot vaststelling van een provisionele voorziening in de vorm van kinderalimentatie aan de orde. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M.A. Leijser, heeft verzocht om een voorlopige kinderbijdrage van de man, die wordt vertegenwoordigd door advocaat mr. N.M. Lindhout-Schot. De vrouw verzoekt dat de man met ingang van 4 juli 2023 een bijdrage van € 159 per maand betaalt voor hun minderjarige kind, en met ingang van 1 januari 2024 een bijdrage van € 152 per maand. De man heeft in zijn verzoek aangegeven dat hij de voorlopige kinderbijdrage met ingang van de datum van de beschikking op € 159 per maand wenst vast te stellen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2024 hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de kinderbijdrage. De man zal over de periode van juli 2023 tot en met december 2023 een totaalbedrag van € 600 voldoen, dat op de spaarrekening van het kind moet worden gestort. Daarnaast is overeengekomen dat de man met ingang van 1 januari 2024 een maandelijkse bijdrage van € 159 aan de vrouw zal betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de vrouw samenhangt met de hoofdvordering en dat zij voldoende belang heeft bij haar verzoek. De rechtbank heeft de overeenstemming tussen partijen niet onrechtmatig of ongegrond geacht en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw toegewezen en de man verplicht om de afgesproken bedragen te voldoen. De beschikking is gegeven door mr. Struijs en in tegenwoordigheid van griffier mr. Tillie in het openbaar uitgesproken. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.