ECLI:NL:RBZWB:2024:2350

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
01/280764-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarig buurmeisje, gevangenisstraf van 18 maanden

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarig buurmeisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 31 december 2008 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft de feiten als zeer ernstig beoordeeld, gezien de impact op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die nog steeds de gevolgen van het misbruik ondervindt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een blanco strafblad heeft en na de pleegperiode geen justitiële problemen heeft gehad. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding toegewezen, waarbij een bedrag van € 8.678,15 is vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, omdat niet alle feiten bewezen konden worden. De uitspraak benadrukt de noodzaak om kinderen te beschermen tegen seksuele misbruik door volwassenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 01/280764-22
vonnis van de meervoudige kamer van 9 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1976 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens benadeelde partij [slachtoffer] heeft mr. Sprenger de vordering tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. in de periode van 1 oktober 2005 tot 11 april 2007 seksueel het lichaam van [slachtoffer] is binnengedrongen, terwijl zij toen de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt;
2. in de periode van 11 april 2007 tot en met 31 december 2008 met [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
3. in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 31 december 2008 met [slachtoffer] , die de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is, na verwijzing door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Verdachte en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) verklaren op veel punten hetzelfde. De verklaring van [slachtoffer] vindt steun in het dossier waardoor haar verklaring betrouwbaar kan worden geacht en alle handelingen bewezen kunnen worden verklaard, gepleegd in een periode vanaf oktober 2007 tot en met 31 december 2008.
Nu de periode van feit 1 niet bewezen kan worden, dient voor dat feit vrijspraak te volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, omdat de periode niet bewezen kan worden verklaard.
Voor feit 2 kan een bewezenverklaring volgen, maar de aanvangsdatum van de periode moet oktober 2007 zijn en de periode moet worden beperkt tot augustus 2008.
Ten aanzien van feit 3 kan geen bewezenverklaring volgen, omdat er geen steunbewijs is voor het aanraken van de borsten, billen en benen. Verdachte heeft de benen van [slachtoffer] mogelijk wel aangeraakt, maar dat kan niet worden aangemerkt als een ontuchtige handeling. Het aanraken van de penis van verdachte door [slachtoffer] heeft verdachte stellig ontkend. Daarover zijn weinig details genoemd en het is moeilijk te plaatsen in de tijd. De tongzoen kwam van de zijde van [slachtoffer] en verdachte werd daardoor overvallen, waardoor geen sprake is van het plegen van ontucht door verdachte. Subsidiair voert de verdediging aan dat bij een bewezenverklaring van een van de handelingen onder feit 3 de pleegperiode moet worden beperkt van oktober 2007 tot augustus 2008.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt vast dat uit de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte blijkt dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij [slachtoffer] . Verdachte heeft meermalen met zijn vingers de vagina van [slachtoffer] betast en er heeft een tongzoen plaatsgevonden. Op deze punten komen de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte overeen.
Verschil in de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte
De verklaringen van verdachte en [slachtoffer] over de vraag of sprake is geweest van het betasten van de borsten, billen en benen van [slachtoffer] en of verdachte zijn penis heeft laten betasten door [slachtoffer] komen niet overeen. Verdachte heeft deze gedragingen ontkend.
Ook komen de verklaringen over de periode waarin de ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden niet overeen. [slachtoffer] heeft wisselend verklaard over de periode. De verdediging heeft betoogd dat moet worden uitgegaan van de periode oktober 2007 tot augustus 2008.
Seksuele handelingen
[slachtoffer] heeft verklaard dat het betasten van haar vagina en vingeren plaatsvond als zij onder een dekentje op de bank zaten. Dat vond plaats bij haar thuis, bij verdachte thuis en op vakantie in Griekenland en Frankrijk. Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn vingers de clitoris en schaamlippen van [slachtoffer] heeft betast. De rechtbank stelt vast dat deze handelingen kunnen worden aangemerkt als het seksueel binnendringen van het lichaam.
Daarnaast heeft [slachtoffer] verklaard dat zij door verdachte is betast aan haar borsten, billen en benen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] weleens heeft aangeraakt op haar benen in de auto, maar dat dit geen seksuele strekking had. Het betasten van de borsten en billen heeft verdachte ontkend.
Hoewel de rechtbank uit de aangifte begrijpt dat het aanraken van de benen voor [slachtoffer] voelde als een ongewenste aanraking, kan zij niet vaststellen dat het ook een ontuchtige handeling was. Bovendien zijn de aanrakingen niet gekoppeld aan een specifieke gebeurtenis waardoor niet kan worden vastgesteld of dit in de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [slachtoffer] dat zij de penis van verdachte over zijn kleding heeft moeten betasten. Verdachte heeft dit ontkend en uit het dossier volgt niet wanneer dit zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Dat is anders voor de tongzoen. [slachtoffer] heeft verklaard dat wanneer verdachte naar haar slaapkamer kwam om haar welterusten te wensen hij haar dan tongzoende. Zij had in die tijd een activator (beugel) en deed deze in als zij hoorde dat verdachte naar boven kwam om te voorkomen dat hij haar zou tongzoenen. Verdachte heeft verklaard dat slechts één keer een tongzoen heeft plaatsgevonden, dat het initiatief vanuit [slachtoffer] kwam en dat hij hierin meeging.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [slachtoffer] deze tongzoen initieerde omdat zij juist heel duidelijk heeft verklaard dat zij na dat eerste voorval haar activator in deed op het moment dat zij verdachte naar boven hoorde komen om te voorkomen dat hij haar kon tongzoenen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de tongzoen heeft plaatsgevonden.
Periode en frequentie
[slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat zij denkt dat het in 2007 is begonnen, vanwege de beugel die zij in juni 2007 kreeg en de vakantie naar Griekenland in 2007. Zij weet niet of de eerste keer thuis plaatsvond of in Griekenland. Verdachte heeft verklaard dat volgens hem de eerste keer tijdens de vakantie in Griekenland in oktober 2007 was. De rechtbank zal daarom 1 oktober 2007 als aanvangsdatum van de periode hanteren. [slachtoffer] heeft verklaard dat de laatste keer volgens haar was toen zij bij verdachte thuis op de bank het programma Ghost Adventures aan het kijken was. Ook verdachte heeft over de laatste keer verklaard dat zij buiten onder een afdak in de tuin een film aan het kijken waren. Het programma zou in 2008 op tv zijn geweest. De rechtbank stelt de einddatum van de periode daarom vast op 31 december 2008.
[slachtoffer] heeft verklaard dat de ontuchtige handelingen ongeveer één keer per maand plaatsvonden. Volgens verdachte zouden de ontuchtige handelingen op twee handen te tellen zijn. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen over de frequentie gezien de bewezenverklaarde periode nagenoeg overeenkomen.
Conclusie
Nu de periode van feit 1 niet bewezen kan worden verklaard, zal verdachte van dat feit worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met [slachtoffer] , mede bestaande uit het seksueel binnendringen, onder feit 2 en 3 tenlastegelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 31 december 2008 te [plaats] en Frankrijk en Griekenland met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 1995), die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen
van het lichaam, hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen/tegen
de schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd/gebracht/gehouden en/of de clitoris van
die [slachtoffer] betast;
3
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 31 december 2008 te [plaats] en Frankrijk en Griekenland met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 1995), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft
gepleegd, bestaande die ontuchtige handelingen hierin dat hij, verdachte,
- de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] heeft betast en/of
- die [slachtoffer] heeft getongzoend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de proceshouding van verdachte en de gevolgen voor het gezin van verdachte. Daarnaast is het taakstrafverbod niet aan de orde omdat dat ten tijde van de feiten nog niet was ingevoerd. Een maximale taakstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf brengt de ernst van het feit voldoende naar voren. Bij een bewezenverklaring van twee feiten kan tweemaal de maximale taakstraf worden opgelegd. Verdachte kan dan zijn werk behouden, de schadevergoeding betalen en zijn gezin gaat daar niet aan onderdoor.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van ruim een jaar meermalen (ongeveer 10 tot 12 maal) schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn buurmeisje [slachtoffer] , die mede bestonden uit het seksueel binnendringen. Dit misbruik is begonnen toen [slachtoffer] nog maar 12 jaar oud was. Verdachte heeft met deze handelingen op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Daarmee heeft verdachte ook de normale seksuele en lichamelijke ontwikkeling van [slachtoffer] , iets waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die in hun jeugd seksueel zijn misbruikt hiervan ook op latere leeftijd nog de (psychische) gevolgen (kunnen) ondervinden. Het is dan ook van groot belang dat kinderen worden beschermd tegen de seksuele toenadering door volwassenen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op [slachtoffer] had en van de vertrouwensrelatie die tussen hen bestond. Hij was haar buurman en een vertrouwenspersoon van het gezin van [slachtoffer] . Hij heeft ervoor gekozen zijn eigen seksuele behoeftes te laten prevaleren boven de belangen van [slachtoffer] .
Uit de ter terechtzitting door [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat zij tot op heden nog dagelijks de psychische gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte.
[slachtoffer] heeft pas in 2016 voor het eerst over het misbruik gesproken met haar vriend. Wanneer [slachtoffer] intiem is met haar vriend ervaart zij paniekaanvallen. Pas in 2022 durfde zij over het misbruik te vertellen tegen haar moeder, waardoor zij jarenlang met een geheim heeft rondgelopen. [slachtoffer] kampt met PTSS-klachten en heeft medicatie gekregen voor depressie en suïcidaliteit. In het leven van [slachtoffer] was helaas meer aan de hand, zoals het vroegtijdig overlijden van haar vader. Het is zo goed als onmogelijk om met zekerheid vast te stellen dat de psychische klachten enkel aan de onderhavige feiten te wijten zijn. Ingrijpende gebeurtenissen laten zich in het menselijk brein moeilijk isoleren. Dit doet echter niets af aan de ernst van de feiten en de onvermijdelijke gevolgen voor het slachtoffer. Bovendien heeft het handelen van verdachte ook grote impact gehad op de moeder en broer van [slachtoffer] . De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij het vertrouwen heeft geschaad dat de moeder van [slachtoffer] in hem mocht hebben als betrokken buurman en familievriend.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte heeft een blanco strafblad. Ook blijkt uit de justitiële documentatie dat verdachte na de pleegperiode niet met justitie in aanraking is geweest.
Daarnaast slaat de rechtbank acht op het reclasseringsadvies van 11 maart 2024 dat over verdachte is opgesteld. Uit dat advies blijkt dat verdachte zich uit eigen beweging heeft gewend tot de huisarts en momenteel hulp heeft van een psycholoog. Uit het onderzoek door de reclassering komen geen criminogene factoren naar voren en er bestaan geen aanwijzingen van een bijzondere/afwijkende seksuele voorkeur. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen indicaties zien om interventies in te zetten.
De rechtbank weegt in strafmatigende zin mee dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen en direct heeft toegegeven wat hij heeft gedaan. Ook heeft verdachte benadrukt dat [slachtoffer] op geen enkele wijze schuld heeft aan de gebeurtenissen en dat dit volledig aan hem te wijten is. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte inmiddels – na verloop van 15 jaar – niet meer de persoon is die hij destijds was. Inmiddels heeft verdachte zelf een gezin met twee jonge kinderen waarvoor hij de verantwoordelijkheid heeft en die niet ook de dupe moeten worden van het handelen van verdachte goed 15 jaar geleden.
De straf
Gelet op de aard en ernst, de duur, de frequentie en de gevolgen van de feiten is de rechtbank van oordeel dat enkel kan worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van forse duur. Een taakstraf zou in het geheel geen recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde. Wel komt de rechtbank, al het bovenstaande meewegende, tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en daarbij aansluiting gezocht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet in het feit dat verdachte uit eigen beweging hulp heeft gezocht, zijn proceshouding, het tijdverloop waarbinnen verdachte zich positief heeft ontwikkeld en zijn huidige persoonlijke omstandigheden, aanleiding om een groot deel van die straf, te weten 12 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze flinke voorwaardelijke straf wordt de ernst van het feit benadrukt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 19.852,03 bestaande uit een bedrag van € 9.852,03 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten 2 en 3 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De kosten van het eigen risico over de jaren 2021 tot en met 2024 zijn door de verdediging betwist. De rechtbank constateert dat een overzicht van het eigen risico ontbreekt waardoor niet kan worden vastgesteld of het volledige eigen risico over de vier jaren is opgegaan aan de kosten voor de psycholoog. De rechtbank acht dit deel van de vordering daarom onvoldoende onderbouwd. Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ook de kosten van gederfde inkomsten door ziekte zijn door de verdediging betwist. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat niet kan worden ingeschat of en in hoeverre de gederfde inkomsten door ziekte voortvloeien uit de bewezenverklaarde feiten. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De overige materiële kosten zijn voldoende onderbouwd en acht de rechtbank volledig toewijsbaar. De reiskosten zijn niet betwist. Met betrekking tot de niet verzekerde zorgkosten voor psychologische behandeling merkt de rechtbank op dat de benadeelde partij al eerder bij deze psycholoog is geweest voor een andere behandeling en naar aanleiding van deze feiten daar opnieuw naartoe is gegaan. Deze kosten zijn redelijk en de schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van
€ 7.500,- billijk.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vast staan. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging is verdere behandeling van dat deel van de vordering aangewezen. Die verdere behandeling levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toewijzen over het toegekende schadebedrag,
te weten € 8.678,15. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 31 december 2008, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.
Daarnaast zal de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde onder feiten 2 en 3 bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
feit 3:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige
handelingen plegen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 8.678,15, waarvan € 1.178,15 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 december 2008 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 8.678,15 te betalen, waarvan € 1.178,15 aan materiële schade en
€ 7.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 december 2008 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 78 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Veldhuizen, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. L.H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 april 2024.
De oudste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.