ECLI:NL:RBZWB:2024:2348

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
02/291776-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met geweld en schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 mei 2022 in Waalwijk het slachtoffer heeft gedwongen haar handtas af te geven door in haar richting te slaan. De verdachte werd kort na de beroving door de politie aangehouden, waarbij selfies op zijn telefoon als bewijs dienden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan afpersing, ondanks de verdediging die stelde dat de identiteit van de dader niet kon worden vastgesteld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 984,76 aan de benadeelde partij, die psychische schade had ondervonden door de gebeurtenis. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen rekening had gehouden met de gevolgen van zijn daden en dat de ernst van het feit een gevangenisstraf noodzakelijk maakte. De uitspraak benadrukt de ernst van afpersing en de impact op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/291776-22
vonnis van de meervoudige kamer van 9 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. F.L.L. Vermeeren, advocaat te Nieuwkuijk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd:
  • een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde;
  • veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Reclassering in het rapport van 7 april 2023.

4.De beoordeling van het bewijs

Vrijspraak primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde diefstal met geweld niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Er is geen bewijs dat de tas bij aangeefster uit de handen is getrokken of gerukt.
Bewijswaardering subsidiair
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte ook van de afpersing moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de straatroof heeft gepleegd.
Beoordeling door de rechtbank
Op 9 mei 2022 was aangeefster samen met haar collega onderweg naar een geldstortautomaat, om geld uit de kluis van haar werkgever te storten. Op enig moment stond er een man met een mondmasker en een zonnebril op voor de neus van aangeefster. De man greep meerdere keren naar de tas met het geld en haalde uit richting haar hoofd, waarna zij de tas aan hem heeft afgegeven.
In het dossier bevinden zich heldere camerabeelden en afbeeldingen van de persoon die de straatroof heeft gepleegd. Deze persoon droeg onder andere een mondmasker, een pet en een trui met capuchon van het merk Fila. Niet staat ter discussie dat deze persoon degene is geweest die de straatroof heeft gepleegd. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of deze persoon verdachte betrof. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier volgt dat verdachte kort na de beroving door politieagenten is aangesproken vlakbij de plaats delict. Op zijn telefoon zijn foto’s (selfies) en een selfie filmpje aangetroffen van de persoon met het mondmasker die de beroving heeft gepleegd. De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat vaststaat dat het een selfie van verdachte is die op deze beelden te zien is. De selfies zijn ongeveer een half uur voor de beroving met het toestel van verdachte gemaakt. Ook is te zien dat de man op de foto’s en het filmpje een klein moedervlekje op zijn neus heeft. De rechtbank heeft ter zitting geconstateerd dat verdachte zo’n zelfde moedervlekje op dezelfde plek op zijn neus heeft.
Hierbij komt dat de verklaring van verdachte, dat hij op de ochtend van de straatroof had gesolliciteerd en dat hij naar de sportschool zou zijn geweest aantoonbaar onjuist is.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die het feit heeft gepleegd. Omdat aangeefster zelf verklaart dat zij de tas aan verdachte heeft afgegeven nadat verdachte haar probeerde te slaan zal de rechtbank dit feit kwalificeren als afpersing.
4.1.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 mei 2022 te Waalwijk met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van een handtas met inhoud (te weten een geldbedrag van 10.125 euro), dat aan [drogisterij], toebehoorde door die [aangeefster] te doen stoppen met lopen en vervolgens te dreigen door een slaande beweging te maken naar die [aangeefster].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De tenlastelegging bevatte kennelijke taal-/schrijffouten, die in de bewezenverklaring zijn hersteld. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing. Hij heeft het slachtoffer gedwongen haar tas af te geven door in haar richting te slaan. In deze tas zat een groot geldbedrag. Het slachtoffer was op weg om dit geldbedrag, de weekopbrengst van de winkel waar zij werkt, te storten bij een geldstortautomaat. Het slachtoffer heeft verteld dat dit een zeer heftige en beangstigende situatie voor haar is geweest. Dit volgt ook uit het traject bij de psycholoog dat het slachtoffer naar aanleiding van het feit heeft moeten ondergaan. Kennelijk heeft verdachte geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen en enkel gedacht aan zijn eigen financieel gewin.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het feit. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. In haar oordeel heeft de rechtbank meegenomen dat het gaat om een groot geldbedrag. Ook was het een geplande actie. Verdachte heeft aangeefster en haar collega opgewacht, achtervolgd en is vervolgens overgegaan tot het plegen van het feit. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 7 april 2023. De reclassering heeft geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Daarbij adviseert zij een meldplicht en de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel met voornoemde voorwaarden noodzakelijk is om te voorkomen dat verdachte wederom in de fout gaat.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Daarbij zal zij de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 984,76 voor het feit, waarvan € 184,76 aan materiële schade en € 800,-- aan immateriële schade, vermeerderd met rente.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte en de niet weersproken psychische gevolgen mee dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 BW. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De door de benadeelde gestelde schade is niet weersproken en komt de rechtbank, voor zover dit de immateriële schade betreft, niet onredelijk voor. De vordering is daarom toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de vordering is ingediend, zijnde 17 april 2023, tot de dag van voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair: afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Ringbaan West 275 te Tilburg (088-8041505). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cova Plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 984,76, waarvan € 184,76 aan materiële schade en € 800,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster], € 984,76 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 19 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 april 2024.