ECLI:NL:RBZWB:2024:233

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
02-137697-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen door verdachte met contante geldbedragen van criminele herkomst

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging betrof het medeplegen van witwassen, waarbij de verdachte contante geldbedragen heeft ontvangen van een onbekende persoon en deze op zijn rekening heeft gestort.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was. De verdachte had contante stortingen ontvangen van een persoon wiens bankrekening geblokkeerd was en die geen vaste woon- of verblijfplaats had. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet verifieerbaar was en dat de enige aanvaardbare verklaring voor de contante geldstromen een criminele herkomst was.

De rechtbank achtte het medeplegen van witwassen wettig en overtuigend bewezen, en legde de verdachte een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op. De rechtbank benadrukte dat het plegen van dergelijke feiten een ontwrichtende werking heeft op het economische verkeer en dat de opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie en de fiscus worden onttrokken. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, en de rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/137697-22
vonnis van de meervoudige kamer van 18 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van witwassen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als medeplichtigheid hieraan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft gepleegd. Er is gelet op de vermogenspositie van verdachte en de grote gestorte contante geldbedragen sprake van een vermoeden van witwassen. De door verdachte afgelegde verklaring is nauwelijks verifieerbaar, behalve ten aanzien van de verkoop van de caravan. Dit betreft echter een bedrag dat na de ten laste gelegde periode is betaald en bovendien niet contant, maar giraal is binnengekomen. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij gespaard muntgeld op zijn rekening heeft gestort. Dit zou de storting van € 573,30 kunnen betreffen en dit bedrag moet dan ook in mindering worden gebracht. Vanwege het uitblijven van een verifieerbare verklaring is er voor de overige contante stortingen geen andere conclusie mogelijk dan dat deze onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft meermalen contant geld aangenomen van een niet te achterhalen persoon wiens rekening geblokkeerd was en die geen vaste woon- of verblijfplaats had. Gelet op die omstandigheden had verdachte moeten weten dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het om crimineel geld ging en hij heeft die kans bewust aanvaard. Door het aannemen van het geld, het storten op de rekening en het omzetten en gebruiken van het geld voor het plaatsen van de bestellingen is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het duidelijk is dat verdachte gelet op de omstandigheden beter had moeten weten. De rechtbank kan echter niet tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde komen. Uit het dossier volgt onvoldoende dat verdachte zelf betrokken is geweest bij het strafbare feit, anders dan dat hij de contante geldbedragen van een derde heeft gekregen en zijn bankrekening beschikbaar heeft gesteld. Hij is hierdoor hooguit als medeplichtige aan te merken en niet als medepleger, omdat de nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt. Bovendien betreft het witwasbedrag € 17.920,--. Dit is het geldbedrag dat in de ten laste gelegde periode in vier keer op de rekening van verdachte is gestort.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het ten laste gelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het ten laste gelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. In deze zaak is geen direct verband te leggen tussen een concreet misdrijf en het geld waarop de tenlastelegging ziet. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is.
De rechtbank zal aan de hand van het toetsingskader zoals geformuleerd in het 6-stappenarrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) beoordelen of witwassen kan worden bewezen. Uit dit toetsingskader volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Daarvoor moet worden vastgesteld dat de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden en/of goederen. Deze verklaring moet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Vermoeden van witwassen
Naar aanleiding van een melding van de Rabobank is onderzoek verricht naar de bankrekening van verdachte. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er tussen 8 januari 2019 en 2 augustus 2019 op de bankrekening van verdachte met [rekeningnummer]
verschillende contante stortingen hebben plaatsgevonden. Het totaalbedrag van deze stortingen bedroeg € 19.253,30, verdeeld over negen stortingen.
Bij die stortingen zitten ook vijftig coupures van € 100,-, ongebruikelijke coupures die in het dagelijkse betalingsverkeer weinig worden gebruikt.
Er is ook onderzoek gedaan naar de vermogenspositie van verdachte en zijn vriendin. Hieruit is gebleken dat er sprake was van inkomen, voornamelijk salaris. Het salaris van verdachte bedroeg op het moment van onderzoek gemiddeld € 1.984,-- per maand en dat van zijn vriendin gemiddeld € 416,-- per maand. Voor het overige is niet gebleken van een grotere hoeveelheid spaargeld of andere vermogenscomponenten. De vermogenssituatie van verdachte en zijn vriendin was gelet daarop ten tijde van de stortingen dusdanig dat deze de contante geldstromen niet kunnen verklaren. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omstandigheden maken dat er een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen was.
Verklaring van verdachte en onderzoek door het Openbaar Ministerie
Aan verdachte is gelegenheid geboden om de herkomst van de geldstromen te verduidelijken. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij vier of vijf keer een contant geldbedrag heeft ontvangen van een persoon genaamd [naam 1] . Deze persoon kende verdachte via zijn vriend [naam 2] en heeft hij in het park in Breda ontmoet. De bankrekening van [naam 1] zou geblokkeerd zijn, maar hij wist niet waarom en heeft daar ook geen vragen over gesteld. Verdachte heeft deze contanten in ontvangst genomen en als vriendendienst op zijn eigen rekening gestort. Verdachte zou voor [naam 1] een keuken en een badkamer betalen en heeft ook poeder voor [naam 1] besteld, waarvan hij dacht dat het voor de supplementenhandel van [naam 1] was. Over deze [naam 1] kan verdachte niet veel specifieks verklaren. Zo weet verdachte niet wat de achternaam van [naam 1] is, heeft hij geen contactgegevens van hem en zou deze geen vaste woon- of verblijfplaats hebben. Eerder heeft verdachte ook verklaard dat een deel van het gestorte geld afkomstig was van de verkoop van een caravan.
Door het Openbaar Ministerie is onderzoek gedaan naar de verklaring van verdachte. Uit het register van de RDW volgt dat er een caravan op naam stond van de vriendin van verdachte, [naam 3] , en dat deze inderdaad is verkocht. Dit is ook te zien op de rekening van verdachte, waarop betalingen van in totaal € 1.550,-- zijn ontvangen met als omschrijving ‘afbetaling caravan’. Dit betreft echter transacties uit 2020 - buiten de tenlastegelegde periode - en het gaat niet om contante stortingen, maar om overboekingen van een andere bankrekening.
Naar zowel de verklaringen over [naam 1] als de betalingen is door het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan. Het onderzoek naar de telefoon van verdachte heeft geen resultaten opgeleverd. [naam 2] is als getuige gehoord en heeft verklaard geen [naam 1] te kennen. Dit geldt ook voor de vriendin van verdachte. Andere aanknopingspunten voor onderzoek waren er niet en de politie heeft dan ook geen spoor kunnen ontdekken van deze [naam 1] .
De betalingen die met de gestorte bedragen zijn gedaan, blijken betalingen aan een bedrijf dat geen keukens en badkamers, maar onder meer tabletteermachines aanbiedt. Het MSM-poeder dat door verdachte is besteld, kan worden gebruikt als versnijdingsmiddel voor methamfetamine.
Van misdrijf afkomstig
De verklaring van verdachte is daarmee grotendeels niet verifieerbaar en deels onjuist gebleken. Met inachtneming daarvan heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen niet weerlegd. Dit leidt tot de conclusie dat de enige aanvaardbare verklaring voor de contante geldstromen een criminele herkomst is.
Dit is slechts anders voor het geldbedrag dat verdachte in muntgeld zou hebben gespaard en op zijn rekening heeft gestort. Gelet op het op 6 juni 2019 gestorte bedrag van € 573,30 en de omstandigheid dat er veel muntgeld is gestort, is de verklaring van verdachte op dit punt concreet, verifieerbaar en niet hoogst onwaarschijnlijk, waardoor een legale herkomst hiervan kan worden aangenomen.
Medeplegen
Verdachte heeft verklaard dat hij de contante geldbedragen van een derde persoon heeft ontvangen. De rechtbank gaat hier ook vanuit. Verdachte heeft zelf aangegeven dat hij op geen enkele manier vragen heeft gesteld om te controleren of alles wel in de haak was, terwijl hier voldoende aanleiding voor was. Zo wist hij eigenlijk niets over [naam 1] en wordt een bankrekening niet zomaar geblokkeerd. Bovendien ging het om grote contante geldbedragen die hij in een stadspark of voor een coffeeshop in zijn handen gedrukt kreeg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, door het niet stellen van vragen terwijl hier voldoende aanleiding voor was, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Verdachte heeft de gekregen bedragen vervolgens zelf op zijn rekening gestort en heeft met deze bedragen verschillende goederen online en op zijn eigen naam aangeschaft. Het is niet enkel bij dit storten en betalen gebleven. Verdachte heeft ook contact onderhouden met de leverancier van het MSM-poeder, waarbij verdachte specifiek heeft aangegeven op welke wijze en welke hoeveelheid poeder moest worden geleverd.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voornoemde omstandigheden dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, waarbij verdachte een rol van voldoende gewicht heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van medeplegen, zoals primair ten laste gelegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. De rechtbank zal het bewezen verklaarde witwasbedrag, verminderd met het bedrag van € 573,30 dat op 6 juni 2019 is gestort, en vaststellen op € 18.680,--
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 8 januari 2019 tot en met 2 augustus 2019, in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
meermalen, telkens voorwerpen, te weten contante geldbedragen van in
totaal €18.680,-- euro,
- voorhanden heeft gehad, heeft omgezet, en van genoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
Terwijl hij, verdachte, en zijn mededader redelijkerwijs
moesten vermoeden dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk –
afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van tachtig uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een taakstraf op te leggen van niet meer dan dertig uur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Het plegen van dergelijke feiten heeft een ontwrichtende werking op het economische verkeer. De opbrengsten van misdrijven worden aan het zicht van justitie en de fiscus onttrokken en door het uitgeven van crimineel geld vindt versmelting tussen de onder- en bovenwereld plaats. Bovendien wordt door witwassen het plegen van criminele activiteiten mogelijk gemaakt en in stand gehouden. Hoewel niet vast is komen te staan hoeveel verdachte aan zijn handelen heeft overgehouden, lijkt het erop dat hij zich niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn handelen en enkel heeft gehandeld uit financieel gewin.
Er zijn geen LOVS-oriëntatiepunten voor witwassen, wel voor fraudedelicten. Uitgaande daarvan zou bij een (fraude)bedrag tussen de € 10.000,-- en € 70.000,-- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden passend zijn.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte niet het brein achter het bewezen verklaarde feit is en dat de witgewassen geldbedragen hem niet toebehoren. Zijn rol lijkt beperkt te zijn geweest. Daarbij komt dat het feit van enige tijd geleden is - al is er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn - en uit het strafblad van verdachte niet volgt dat hij zich sindsdien nogmaals aan een soortgelijk feit schuldig heeft gemaakt. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar een taakstraf van enige duur. Ook acht zij het van belang dat verdachte niet nogmaals in de fout zal gaan en de positieve weg die hij is ingeslagen voortzet. Om die reden zal de rechtbank als steuntje in de rug naast een taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Alles overwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van tachtig uur, met aftrek van voorarrest, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

primair: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 januari 2024.