ECLI:NL:RBZWB:2024:2327

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
02/259586-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van twee diefstallen in vereniging met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 8 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van twee woninginbraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, op 5 oktober 2023 in twee verschillende woningen in [plaats 1] en [plaats 2] goederen heeft weggenomen. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Demir, en de officier van justitie was mr. G. Smid. Tijdens de zitting op 25 maart 2024 zijn de standpunten van beide partijen besproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstallen, waarbij hij een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de gepleegde feiten. De rechtbank achtte echter niet bewezen dat de diefstallen zijn gepleegd door middel van braak of verbreking, wat leidde tot een partiële vrijspraak voor dat onderdeel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en er werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan schuldhulpverlening. Daarnaast werd de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], ter hoogte van € 200,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/259586-23
vonnis van de meervoudige kamer van 8 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Grave
raadsman mr. G. Demir, advocaat te Gilze

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van twee woninginbraken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feiten 1 en 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstallen uit de woningen door middel van verbreking.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging stelt dat kan worden bewezen dat verdachte de sieraden uit de woning heeft gestolen. Verdachte heeft dat ook bekend. Verdachte heeft echter ontkend dat hij geld uit de woning heeft gestolen, zodat daarvan partiële vrijspraak wordt bepleit.
Ook kan niet bewezen worden dat de diefstal uit de woning heeft plaatsgevonden door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zodat daarvan tevens partiële vrijspraak wordt bepleit.
Tot slot bevat het dossier geen bewijs dat verdachte de diefstal samen met [medeverdachte] heeft gepleegd. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de diefstal alleen heeft gepleegd.
De verdediging bepleit daarom ook partiële vrijspraak van het onderdeel medeplegen.
Feit 2
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit wegens gebrek aan bewijs dat verdachte bij de diefstal uit de woning betrokken is geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2 – medeplegen
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte staat vast dat verdachte in de woning in [plaats 1] was en daarbij goederen heeft weggenomen. Volgens de camerabeelden droeg hij op dat moment een grijs trainingspak en een zwart schoudertasje. De zoon van aangever, die op de zolder was, zag verdachte onderaan de trap op de eerste verdieping staan. Toen zij oog in oog met elkaar stonden, hoorde de zoon dat verdachte riep “er zijn mensen thuis”. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte dit riep naar [medeverdachte] die dus ook in de woning aanwezig moet zijn geweest. Op de camerabeelden van de buren is ook te zien dat zowel verdachte als [medeverdachte] omstreeks 16:51 uur wegrenden van de woning, waarna de zoon omstreeks 16:54 uur zijn vader had gebeld. Voorts blijkt uit de camerabeelden van cameratoezicht dat de verdachten omstreeks 17:05 uur in [plaats 1] de parkeergarage tezamen verlieten in een Audi met [kenteken] .
Over de diefstal in [plaats 2] overweegt de rechtbank als volgt. Op de camerabeelden bij de taxistandplaats in [plaats 2] is te zien dat twee personen van wie het signalement overeenkomt met verdachte en [medeverdachte] bij de diefstal in [plaats 1] , omstreeks 18:29 uur de woning in [plaats 2] binnengingen.. [medeverdachte] heeft bekend dat hij de woning in [plaats 2] is binnengegaan en de diefstal heeft gepleegd. De andere persoon op de camerabeelden had net als verdachte ten tijde van de diefstal in [plaats 1] een grijs trainingspak aan met een zwart schoudertasje om zijn bovenlichaam. Op de camerabeelden is ook te zien dat beide personen kort erna met tassen de woning uitkwamen en dat de persoon met het grijze trainingspak een blauwe tas droeg. Na een ANPR-hit omstreeks 19:42 uur op voornoemd kenteken, werd, na een achtervolging, zowel verdachte als [medeverdachte] nabij Utrecht aangehouden. De weggenomen goederen uit beide woningen werden in dat voertuig aangetroffen. Een deel van de uit de woning in [plaats 2] weggenomen goederen zat in een blauwe tas van de Albert Heijn. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat dit de blauwe tas is, die de persoon in het grijze trainingspak naar buiten droeg en dat die persoon verdachte was.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij beide diefstallen en dat daarbij tussen verdachte en de mede- verdachte sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking, waaraan verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd. Zij waren immers allebei in beide woningen aanwezig, zij hebben allebei een tas uit de woning in [plaats 2] gedragen en zij zaten steeds allebei in het voertuig, waarin ook de weggenomen goederen uit beide woningen zijn aangetroffen.
Feiten 1 en 2 – braak, verbreking en/of inklimming
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de diefstallen uit de woningen zijn gepleegd door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Bij de woning in [plaats 1] zijn door de aangever geen braaksporen aangetroffen en er is daar verder ook geen forensisch onderzoek naar gedaan. Wel is er forensisch onderzoek verricht naar braaksporen bij de woning in [plaats 2] . Uit dat onderzoek blijkt dat er weliswaar werk- tuigsporen zijn aangetroffen in de sluitnaad van de voordeur en balkondeur van de woning, maar niet kon worden vastgesteld of de woning door middel van braak of verbreking werd binnengedrongen via een van beide deuren. Verdachte zal daarom van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken.
Feit 1 – geldbedrag van 100 euro
Niet kan worden bewezen dat er bij de diefstal uit de woning in [plaats 1] ook een bedrag van € 100,00 is weggenomen. In het voertuig is weliswaar klein geld aangetroffen, maar uit het dossier blijkt niet om welk totaalbedrag dit gaat en of dat geld kan worden gelinkt aan deze diefstal. Verdachte wordt daarvan partieel vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 5 oktober 2023 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 1] ) een gouden ring en twee ringen, die aan [slachtoffer 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 5 oktober 2023 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ) laptops en Playstation 5 spelcomputers en controllers en 9 politie polo's en een Nintendo Switch spelcomputer en een joycontroller, die aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd bij arrest van 28 januari 2021 van het gerechtshof te Amsterdam onder parketnummer 23/001445-20.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit bij de strafoplegging niet uit te gaan van veelvuldige recidive en te volstaan met een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijk deel met de bijzondere voorwaarden als opgelegd bij voornoemd arrest van 28 januari 2021.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte] in slechts enkele uren schuldig gemaakt aan diefstal van goederen uit een woning in [plaats 1] en uit een woning in [plaats 2] . Verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor de eigendommen van anderen en enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Bij een insluiping in een woning wordt de privacy van de bewoners en hun gevoel van veiligheid ernstig geschaad, terwijl zij zich juist veilig moeten kunnen voelen in hun eigen woning. Insluiping zorgt bovendien ook voor onrust en gevoelens van onveiligheid bij de samenleving in het algemeen.
De rechtbank vindt het daarnaast erg kwalijk dat in de woning in [plaats 1] ook nog een jongen van 14 jaar alleen thuis bleek te zijn, die onverwachts oog in oog kwam te staan met één van de daders. Dit moet voor hem een zeer beangstigende situatie zijn geweest, wat ook wel blijkt uit de aangifte van de vader van de jongen, die hij in paniek had gebeld. Bij deze mogelijke gevolgen heeft verdachte kennelijk niet stilgestaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 26 februari 2024. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte een omvangrijk strafblad heeft en dat verdachte in ieder geval ook al in januari 2020, juli 2020, januari 2021, december 2021 en april 2023 is veroordeeld tot flinke straffen voor soortgelijke feiten.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat er bij verdachte daarom sprake is van veelvuldige recidive.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor insluiping in een woning, waarbij, net als in deze zaak, sprake is van veelvuldige recidive, geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. In deze zaak is sprake van twee insluipingen waardoor het oriëntatiepunt uitgaat van twaalf maanden gevangenisstraf.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat dat verdachte de feiten samen met [medeverdachte] heeft gepleegd en dat beide woningen zijn doorzocht en overhoop zijn gehaald, ook in de slaapkamers. Ook weegt de rechtbank mee dat de jongen, die alleen thuis was in de woning in [plaats 1] , is geconfronteerd met één van de daders.
De rechtbank stelt vast dat er in het kader van deze procedure geen reclasseringsrapport over verdachte is opgesteld. Door de verdediging is ter zitting een e-mailbericht overgelegd van de reclassering van 25 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte sinds zijn huidige detentie meerdere keren telefonisch contact heeft opgenomen met de reclassering en zijn excuses heeft aangeboden, omdat hij zich niet aan zijn meldplicht had gehouden in het kader van het reclasseringstoezicht dat was opgelegd bij arrest van 28 januari 2021 van het gerechtshof te Amsterdam onder parketnummer 23/001445-20. Verder leidt de rechtbank uit dat e-mail- bericht af dat verdachte beterschap heeft beloofd en graag wil meewerken aan het toezicht, omdat hij heeft ingezien dat hij hulp van de reclassering nodig heeft om zijn leven op orde te krijgen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De rechtbank acht het daarnaast van belang dat aan verdachte bijzondere voorwaarden worden opgelegd om het recidiverisico in te perken. Gelet op voormeld e-mailbericht zal de rechtbank verdachte het voordeel van de twijfel geven en aan hem de bijzondere voorwaarden opleggen uit het arrest van 28 januari 2021. Verdachte heeft ook verklaard dat hij zich zal houden aan de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal derhalve overeenkomstig de eis aan verdachte opleggen een gevangenis- straf van veertien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling, het meewerken aan schuldhulpverlening en het vinden van dagbesteding en het verkrijgen van inkomen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

Feit 2
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een materiële schadevergoeding van € 230,40 voor feit 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat verdachte verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden, indien er voldoende causaal verband bestaat tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 200,00 in verband met de schade aan het scherm en de behuizing van de Mac Book Pro 2018, acht de rechtbank toewijsbaar. De rechtbank stelt vast dat deze Mac Book gestolen is door verdachte en dat deze in de kofferbak van een auto, zonder bescherming, is aangetroffen bij verdachte. Op grond daarvan acht de rechtbank het aannemelijk dat deze schade is ontstaan als gevolg van de diefstal en het gevorderde bedrag acht de rechtbank billijk.
De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van € 30,40 in verband met de plaid, nu het causaal verband tussen deze schade en het feit onvoldoende is onderbouwd. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt immers niet dat deze zou zijn gestolen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 5 oktober 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal door twee verenigde personen;
feit 2: diefstal door twee verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoerwordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland en dat hij zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalings- regelingen, ook als dat inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, waarbij verdachte de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte bij inkomensverlies een inspanningsverplichting heeft om een inkomen te verkrijgen en zijn financiële situatie op orde te krijgen;
* dat verdachte een inspanningsverplichting heeft om mee te werken aan begeleiding gericht op dagbesteding en het volgen van een opleiding, vrijwillig/passend werk of ander soort dagactiviteiten;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 200,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk
en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2), € 200,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 april 2024.