ECLI:NL:RBZWB:2024:2321

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
82/132334-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overtreding van de Wet Dieren met betrekking tot dierenwelzijn en de gevolgen voor de onderneming

Op 8 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich niet heeft gehouden aan de voorschriften van de Wet Dieren. De zaak werd behandeld in de meervoudige economische kamer, nadat de politierechter de zaak op 11 december 2023 had verwezen. De verdachte, een veehouder, werd beschuldigd van het niet bieden van voldoende zorg voor zijn runderen, wat resulteerde in een schending van de artikelen 1.6, 1.7 en 2.3 van het Besluit houders van dieren. Tijdens de zitting op 25 maart 2024 heeft de officier van justitie, mr. J. Bekke, de beschuldigingen toegelicht, terwijl de verdachte zijn standpunt naar voren bracht, waarin hij zijn inspanningen om aan de regelgeving te voldoen verdedigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de runderen in de stallen niet over droge en schone ligplaatsen beschikten en dat de drinkvoorzieningen niet adequaat waren. Ondanks de inspanningen van de verdachte om zijn stalsysteem aan te passen, oordeelde de rechtbank dat hij de wettelijke normen niet had nageleefd. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 24 januari 2023 de zorg voor zijn dieren verwaarloosde, wat leidde tot een taakstraf van 40 uur en een voorwaardelijke stillegging van zijn onderneming voor zes maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder financiële problemen, maar benadrukte dat hij zich aan de geldende regels moet houden. De uitspraak is gedaan op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet Dieren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 82/132334-23
vonnis van de meervoudige economische kamer van 8 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1960 te [plaats]
wonende te [adres]

1.Onderzoek van de zaak

Op 11 december 2023 heeft de politierechter de zaak overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering verwezen naar deze kamer. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Bekke, en verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich niet heeft gehouden aan meerdere regels, die zijn neergelegd in het Besluit houders van dieren.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 24 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De rechtbank begrijpt dat verdachte zich op het standpunt stelt dat hij de bevindingen van
de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (hierna NVWA) niet zozeer ontkent, maar dat hij door zijn huidige stalsysteem onder meer niet kan voorkomen dat de runderen zich bevuilen. Het volledig moderniseren van het huidige stalsysteem is, mede vanwege zijn leeftijd, financieel niet haalbaar. Bovendien is zijn stalsysteem ook nog steeds toegestaan. De aanpassingen die verdachte moest doen, heeft hij zoveel mogelijk doorgevoerd en hij is nog steeds bezig zijn stalsysteem passend te maken. Verdachte vindt verder dat hij niet altijd goed is geïnformeerd over welke aanpassingen van hem werden verwacht en op welke wijze hij dat moest doen, zelfs niet nadat hij daarom uitdrukkelijk heeft gevraagd. Verder ziet hij niet in waarom varkensnippels niet goed genoeg zijn om runderen in hun waterbehoefte te voorzien.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bevindingen van de inspecteurs van de NVWA en de verklaringen van de dierenarts van de NVWA staat voor de rechtbank vast dat de runderen in de stallen A, B en C, hokken 14, 15 en 18, geen droge en schone ligplaatsen hadden. In de stallen A, B en C, hokken 14 en 15, waarin de runderen waren gehuisvest op roostervloeren, waren de rooster- vloeren nat en vervuild met mest en urine, en in stal C, hok 18, was het stro nat en vervuild.
De vacht op de onderzijde van de buik, de klauwen en de onderpoten van de runderen waren niet alleen besmeurd met verse, maar ook met oude ingedroogde mest en urine.
Verder staat voor de rechtbank vast dat de runderen in stal B, hok 6, alleen konden drinken uit varkensnippels. Er was wel een drinkbak aanwezig, maar die zat vol met mest en was niet aangesloten op een waterleiding. Weliswaar vindt verdachte het gebruik van varkens- nippels daarvoor goed genoeg, maar volgens de normen van de NVWA zijn varkensnippels daarvoor niet toereikend. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen.
Ook staat vast dat de ligplaatsen van de runderen die permanent zijn aangebonden in stal C, hok 20, te kort zijn. De runderen staan ook zo dicht bij elkaar, dat ze niet gelijktijdig konden gaan staan of liggen. Ook zijn de kettingen waarmee de runderen zijn aangebonden te kort, waardoor zij hun kop alleen omhoog en omlaag konden doen en zichzelf niet konden likken bij de verzorging van de vacht of bij jeuk.
Hoewel de rechtbank ervan overtuigd is dat verdachte hart heeft voor zijn dieren en bedrijf, kan de rechtbank niet anders dan de conclusie trekken dat verdachte de regels, die zijn neergelegd in de artikelen 1.6, 1.7 en 2.3 van het Besluit houders van dieren, heeft geschonden.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 24 januari 2024 schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 januari 2023, te [plaats] , gelegen in de gemeente Alphen-Chaam, op zijn bedrijf, [naam] , met [KVK nummer] , gevestigd op [adres] , al dan niet opzettelijk, als degene die dieren heeft gehouden onvoldoende zorg voor heeft gedragen dat deze dieren:
- een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden en
- voldoende ruimte werd gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften en
- die permanent of geregeld worden aangebonden en vastgeketend en geïmmobiliseerd, voldoende ruimte werd gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften, Immers:
a. In stal a
- beschikten meerdere runderen niet over een droge en hygiënische ligplaats en
b. In stal b
- beschikten meerdere runderen niet over een droge en hygiënische ligplaats en
- werden meerdere runderen in hok 6 onvoldoende ruimte gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften, immers waren zij, vanwege vervuilde drinkbakken genoodzaakt om te drinken uit varkensdrinknippels, terwijl het drinken uit varkensdrinknippels fysiologisch niet passend is voor runderen en
c. In stal c
- beschikten meerdere kalveren en jongvee in hok 14 en 15 en 18 niet over een droge en hygiënische ligplaats en
- werden meerdere permanent of geregeld aangebonden en vastgeketende en geïmmobiliseerde runderen in hok 20, onvoldoende ruimte gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften,
welke misdrijven of welk misdrijf verdachte heeft gepleegd in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 uren hechtenis, indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, en daarnaast een voorwaardelijke stillegging van het bedrijf van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft hierover geen standpunt ingenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een economisch delict door op 24 januari 2023 niet de zorg te geven aan zijn runderen die op grond van de geldende wet- en regelgeving
is vereist. De inspecteurs van de NVWA hebben meerdere misstanden geconstateerd op het bedrijf van verdachte. Zo werden er runderen aangetroffen die niet op een natuurlijke wijze konden voorzien in hun behoefte aan drinkwater en hadden runderen geen droge en schone ligplaats. De runderen die permanent waren aangeboden hadden te weinig bewegings- ruimte. Als veehouder is verdachte verantwoordelijk voor de zorg van zijn dieren. Hij heeft de zorg voor het leven en de leefomstandigheden van zijn dieren en hij moet ervoor zorgen dat die dieren op een zodanige wijze gehouden worden dat aan het streef(minimum)niveau van dierenwelzijn wordt voldaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 8 februari 2024, waaruit blijkt dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Ook blijkt hieruit dat tegen het vonnis van deze rechtbank van 27 december 2022 hoger beroep is ingesteld en
dat deze procedure nog bij het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch loopt. De rechtbank zal daarmee dan ook rekening houden.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank is ervan overtuigd dat de steken die hij heeft laten vallen niet voortkomen uit kwade wil richting zijn dieren, maar hoofdzakelijk een gevolg zijn van (financiële) onmacht.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wel degelijk aanpassingen heeft doorgevoerd en dat hij nog steeds bezig is met het passend maken van zijn stalsysteem.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte een aantal aanpassingen heeft doorgevoerd, maar dat de gekozen oplossingen niet afdoende bleken te zijn. De rechtbank is van oordeel dat het dus niet zo is dat verdachte helemaal niets doet. De rechtbank zal hiermee rekening houden. Wel stelt de rechtbank vast dat verdachte koppig is in het doorvoeren van aanpassingen. Op zitting blijft hij herhalen voor een deel van de gevraagde aanpassingen geen noodzaak te zien. Hij heeft zich echter te houden aan de geldende regels.
De rechtbank acht, gelet op de financiële onmacht van verdachte, het opleggen van een geldboete niet opportuun.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 40 uur en een voorwaardelijke stillegging van zijn bedrijf van zes maanden.
De rechtbank wil met deze straf een signaal afgeven richting verdachte. Hij is inmiddels voldoende gewaarschuwd en zal zich nu nog meer moeten inzetten om de gevraagde aanpassingen door te voeren om te voldoen aan de huidige normen.

7.De wettelijke voorschriften

Deze beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2.2 van de Wet Dieren, de artikelen 1.6, 1.7 en 2.3 van het Besluit houders van dieren en de artikelen 1, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid, onderdeel b, c
of d, van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een
bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of
categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;

Bijkomende straffen

- beveelt
de gehele stillegging van de onderneming van verdachte voor de duur van zes maanden voorwaardelijk;
- beveelt dat
deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en
mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 april 2024.