ECLI:NL:RBZWB:2024:232

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
02/081423-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met leerling door docent in een gelijkwaardige relatie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2024, staat de verdachte, een 25-jarige docent, terecht voor ontuchtige handelingen met zijn minderjarige pupil, geboren in 2006. De tenlastelegging betreft handelingen die plaatsvonden tussen 23 en 29 januari 2023. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 januari 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdediging stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen redelijk belang gediend zou zijn met de vervolging, gezien de gelijkwaardige relatie tussen verdachte en slachtoffer. De rechtbank oordeelde echter dat de officier ontvankelijk was in de vervolging, en dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie die een niet-ontvankelijkheidsverklaring rechtvaardigde.

De rechtbank beoordeelde vervolgens het bewijs en concludeerde dat de seksuele handelingen, hoewel met wederzijds goedvinden, in strijd waren met de sociaal-ethische normen, gezien de afhankelijkheidsrelatie tussen docent en leerling. De verdachte had onvoldoende terughoudendheid betracht in zijn rol als docent, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan ontucht. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, maar legde geen straf of maatregel op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de lage kans op recidive. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen, maar andere delen werden niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank besloot tot betaling van € 127,00 aan materiële schade aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/081423-23
vonnis van de meervoudige kamer van 19 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. T.P. van der Eerden, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk achter gesloten deuren behandeld op de zitting van 5 januari 2024, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 23 januari 2023 tot en met 29 januari 2023 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarig pupil en/of een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte, omdat zij in strijd met een van de beginselen van een behoorlijk strafprocesrecht heeft gehandeld, te weten het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Zij is van mening dat, gelet op de persoon van verdachte, de wederzijdse gelijkwaardige liefdesrelatie die verdachte heeft gehad met [slachtoffer] en de mogelijke schadelijke gevolgen voor verdachte bij een veroordeling, geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie had kunnen oordelen dat met de vervolging van verdachte enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kon zijn.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt het verweer van de verdediging te verwerpen. Volgens haar heeft het openbaar ministerie op goede gronden een belangenafweging gemaakt om tot vervolging van verdachte over te gaan en zijn de beginselen van een goede procesorde niet geschonden. Zij stelt dan ook dat zij ontvankelijk is in de vervolging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Alleen in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkheidsverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak een dergelijke uitzonderlijke situatie zich niet voordoet. Niet gebleken is dat het openbaar ministerie te lichtvaardig tot de beslissing om verdachte te vervolgen, is gekomen. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte ten laste gelegde feit, nu het ontuchtige karakter bij het seksuele contact tussen verdachte en [slachtoffer] ontbreekt. Zij verzoekt verdachte dan ook vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Juridisch kader
Artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht stelt, voor zover hier van belang, strafbaar het plegen van ontuchtige handelingen van een docent en mentor met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige dan wel zijn pupil. De strekking van deze bepaling is personen, die kwetsbaar zijn vanwege hun jeugdige leeftijd en vanwege de ongelijkwaardige relatie waarin zij tot de dader staan, te beschermen tegen aantastingen van de seksuele integriteit.
Van ontucht plegen is sprake als de seksuele handelingen van verdachte in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Uitgangspunt is dat wanneer seksuele handelingen plaatsvinden in een relatie als bedoeld in deze bepaling, gelet op de bescherming die deze beoogt te bieden aan kwetsbare minderjarigen, slechts bij wijze van uitzondering geen sprake is van het plegen van ontucht. Dit is het geval als die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de minderjarige sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest.
De feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de op dat moment 25-jarige verdachte vanaf het studiejaar 2022/2023 als docent werkzaam was op de school waar de toen 16-jarige [slachtoffer] een opleiding volgt. Verdachte doceerde twee vakken aan de klas waarvan [slachtoffer] deel uitmaakte. Daarnaast was hij mentor van zeven leerlingen, waaronder [slachtoffer] , in welke hoedanigheid hij de voortgang van de studie van deze leerlingen volgde en hen zo nodig begeleidde en hielp bij de studie.
In zijn werkpauzes begaf verdachte zich doorgaans niet tussen andere docenten en medewerkers van de school, maar tussen studenten, zo ook in de vriendengroep waartoe [slachtoffer] behoorde. Verdachte heeft verklaard dat hij geen afstand kon houden van de studenten en dat hij hen meer als vrienden zag dan als studenten. Hij maakte onderdeel uit van de vriendengroep waartoe [slachtoffer] behoorde en ging zowel in de pauzes als buiten schooltijd met deze vrienden om, onder meer op social media en als deelnemer van digitale spelletjes.
Met [slachtoffer] onderhield hij na verloop van tijd contact via verschillende applicaties. Dit contact begon met het over en weer versturen van ‘memes’ en het maken van grappen, en is uitgemond in een intensief contact via onder meer Whatsapp (soms meer dan honderden berichten per dag) dat dagelijks en soms tot diep in de nacht plaatsvond. In de Whatsapp communicatie bespreken betrokkenen onder meer op openhartige wijze de relatie van [slachtoffer] met haar vriendje en de in een relatie aan te houden seksuele grenzen, delen zij met elkaar hun seksuele beleving en sturen zij elkaar pornofilmpjes. Na verloop van tijd sturen zij elkaar ook naaktfoto’s en filmpjes waarop te zien is dat zij zichzelf bevredigen. Een en ander is uitgemond in een affectieve relatie tussen twee verliefde mensen die op emotioneel gebied met elkaar konden ‘levelen’. In deze relatie is in een betrekkelijk korte periode meerdere keren met wederzijdse instemming sprake geweest van seks, waarbij zowel verdachte als [slachtoffer] hun eerste seksuele ervaringen met elkaar deelden. Vlak nadat de ouders van [slachtoffer] achter dit contact en deze relatie kwamen en ook de werkgever van verdachte hiervan op de hoogte werd gesteld, heeft verdachte ontslag genomen. Hoewel er daarna even geen contact is geweest tussen verdachte en [slachtoffer] , bleef hun relatie wel voortduren en is het contact ook weer gestart. De relatie heeft uiteindelijk nog vijf maanden na het ontslag standgehouden.
[slachtoffer] heeft in haar tweede verklaring bij de politie verklaard dat de seks gelijkwaardig was, dat verdachte haar nergens toe heeft gedwongen en dat hij ten aanzien van de seksuele handelingen geen misbruik heeft gemaakt van zijn positie als docent.
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] was een pupil van verdachte en zij was als leerlinge aan zijn zorg toevertrouwd. Die relatie brengt mee dat verdachte daardoor een bepaald overwicht had op [slachtoffer] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte geen misbruik gemaakt van het overwicht dat uit die relatie voortvloeit, in die zin dat hij dit overwicht heeft ingezet om haar tot de seksuele handelingen te bewegen. Dit strookt niet met de hiervoor genoemde verklaring van [slachtoffer] . Dit strookt evenmin met de hiervoor genoemde Whatsapp communicatie waaruit blijkt dat verdachte en [slachtoffer] zich als vrienden tot elkaar verhielden en waarbij zij juist ook het problematische van hun relatie en de in die relatie in acht te nemen grenzen met elkaar hebben besproken.
Van een docent/mentor mag evenwel ook worden verwacht dat hij in de relatie met zijn minderjarige student/pupil, ook al is die daarnaast vriendschappelijk en ogenschijnlijk gelijkwaardig, de nodige terughoudendheid betracht wanneer het seksuele gedragingen betreft. In zo’n relatie moet de docent/mentor de seksuele integriteit van de minderjarige student zo veel mogelijk ongemoeid laten opdat die minderjarige, zonder bemoeienis, richting en vorm kan geven aan de ontwikkeling op dat gebied. Dat volgt uit de strekking van de wetsbepaling om binnen een afhankelijkheidsrelatie bescherming te bieden aan jeugdigen die juist vanwege hun leeftijd kwetsbaar zijn. Zonder die terughoudendheid, zouden deze jeugdigen onvoldoende bescherming van de wet genieten.
Door bij voortduring gesprekken te houden over seks en de seksuele belevingswereld van betrokkenen, de hiervoor genoemde filmpjes uit te wisselen, en door het hebben van de daarop volgende fysieke seks, heeft verdachte die terughoudendheid onvoldoende betracht. Zoals blijkt uit de Whatsapp communicatie, is verdachte zich daarvan ook zelf op verschillende momenten bewust geweest.
De conclusie is dat de seksuele gedragingen die verdachte worden verweten in strijd zijn met hetgeen sociaal-ethisch aanvaardbaar is. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen. De rechtbank oordeelt hetgeen verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 23 januari 2023 tot en met 29 januari 2023 te Vlissingen en/of Oostkapelle, gemeente Veere, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig pupil en een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2006, hebbende verdachte zijn penis en vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis laten
betasten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 140 uren, te vervangen door 70 dagen hechtenis en daarnaast oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Verder vordert zij dat de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd. Gevorderd is aan die maatregel een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor de [straat] te Middelburg te verbinden. Daarbij wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van deze vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd.
Tot slot vordert zij aan verdachte als bijkomende straf op te leggen een verbod op het uitoefenen van het beroep als docent voor de duur van 5 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring aan verdachte geen straf op te leggen in verband met de geringe ernst van het feit waarbij er sprake is geweest van een gelijkwaardige relatie, de omstandigheid dat verdachte direct na het uitkomen van de relatie ontslag heeft genomen, de jonge leeftijd van verdachte, de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan dan wel die zich nadien hebben voorgedaan.
De verdediging ziet geen aanleiding voor het opleggen van een contact- en locatieverbod en het dadelijk uitvoerbaar verklaren daarvan. Verdachte is namelijk nadat is verzocht om niet meer met [slachtoffer] en haar ouders in contact te treden dan wel bij hen langs te gaan, maar één keer bij hen aan de deur geweest en er is nu ook geen sprake meer van een relatie, zodat deze omstandigheden onvoldoende grondslag bieden voor het opleggen van een contact- en locatieverbod.
Gelet op het feit dat er sprake is van een laag recidiverisico en verdachte nu ook geen docent meer is, ziet zij ook geen meerwaarde in het opleggen van een beroepsverbod en verzoekt deze dan ook niet op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte en [slachtoffer] koesterden verliefde gevoelens voor elkaar, die uiteindelijk hebben geresulteerd in seksuele handelingen. Met het plegen van die seksuele handelingen heeft verdachte een grens overschreden die de wet een – in dit geval – 16-jarig meisje ter bescherming biedt. Hij was zich daarvan ook bewust. Het feit dat hij haar docent was, was regelmatig onderwerp van gesprek tussen hen. Als docent en mentor had hij de seksuele ontwikkeling en integriteit van [slachtoffer] ongemoeid moeten laten. De rechtbank rekent hem aan dat hij dit niet heeft gedaan.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft een blanco strafblad.
De reclassering schat de kans op herhaling als laag in. Zij constateert problemen ten aanzien van het sociaal netwerk van verdachte en zijn psychosociaal functioneren, waarbij wordt gerapporteerd over sociale onhandigheid en mogelijk een vorm van autisme. De reclassering vermeldt verder in het rapport dat verdachte niet leeftijdsadequaat overkomt. Er lijkt geen sprake te zijn van een pro-criminele houding, verdachte streeft maatschappelijk geaccepteerde doelen na en heeft op eigen initiatief hulp gezocht bij de huisarts en Emergis. Zij acht interventies niet geïndiceerd.
Op de zitting kwam verdachte op de rechtbank over als een kwetsbare jongeman die in meerdere opzichten niet lijkt te beantwoorden aan hetgeen bij zijn leeftijd hoort. Uit de contacten tussen verdachte en [slachtoffer] blijkt dat de emotionele en de seksuele ontwikkelingsfase van verdachte en [slachtoffer] dicht bij elkaar lagen. In die zin was sprake van een min of meer gelijkwaardige situatie. Zij waren beiden erg verliefd, de seksuele handelingen tussen betrokkenen hebben met wederzijds goedvinden plaatsgehad en [slachtoffer] wilde ook geen einde maken aan de relatie toen die was uitgekomen. Die relatie is inmiddels wel beëindigd.
Verdachte heeft zelf ontslag genomen. Daarna is hij psychisch in een diep dal terecht gekomen, hetgeen kort voor de zitting zelfs heeft geresulteerd in een crisisopname bij Emergis.
Op grond van wat hiervoor is overwogen over de strafbare gedragingen van verdachte, de persoonlijkheid van verdachte en diens persoonlijke omstandigheden, oordeelt de rechtbank dat het in dit geval niet nodig is om aan verdachte een straf of maatregel op te leggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.215,00, bestaande uit € 215,00 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
-
Morning-afterpil:
De gevorderde kosten ten behoeve van de aanschaf van een morning-afterpil zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank de vordering tot een bedrag van € 28,00 zal toewijzen.
-
Reiskosten:
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten van € 99,00 een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De gevorderde reiskosten zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal de gevorderde reiskosten van € 99,00 daarom toewijzen.
-
Inkomstenderving:
De verdediging heeft voldoende gemotiveerd betwist dat, zoals [slachtoffer] stelt, zij als gevolg van de verweten gedragingen enige tijd niet in staat is geweest om gymlessen te geven waardoor zij inkomsten heeft gederfd. Voor een beoordeling van deze schade is daarom nader debat en mogelijk bewijsvoering nodig, waartoe dit strafgeding zich niet leent.
De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook in dit gedeelte van de vordering
niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Namens [slachtoffer] is gesteld dat zij geestelijk letsel heeft opgelopen, in die zin dat de situatie bij haar gevoelens van verwarring heeft opgeroepen.
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade in geval van lichamelijk letsel, schending van de eer of goede naam of indien de benadeelde anderszins in de persoon is aangetast. Van dit laatste is in ieder geval sprake als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde kunnen echter ook een aantasting van de persoon op andere wijze met zich meebrengen. Deze aantasting zal met concrete gegevens moeten worden onderbouwd. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Dat bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor genoemde betekenis is niet gesteld. Gevoelens van verwarring vormen geen geestelijk letsel als bedoeld in de hiervoor genoemde bepaling. Ook overigens is onvoldoende toegelicht waarom in dit geval, waarin sprake is van seksuele handelingen die met wederzijdse instemming hebben plaatsgevonden en niet gebleken is van andere gevolgen dan een periode van verwarring, sprake is van een aantasting in de persoon die recht geeft op vergoeding van immaterieel nadeel. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook in de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan in zoverre desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente over het toegewezen bedrag van in totaal € 127,00 toewijzen vanaf 29 januari 2023.
Nu ter zitting voldoende is gebleken dat verdachte bereid is de schade aan de benadeelde partij te vergoeden, ziet de rechtbank geen aanleiding tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot betaling van het toegekende schadebedrag.

8.Het wettelijke voorschrift

De beslissing berust op artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
ontucht plegen met zijn pupil en een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 127,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 januari 2024.