ECLI:NL:RBZWB:2024:2307

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
02/331297-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met ex-partnerproblematiek en geslaagd mediationtraject

Op 8 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 mei 2022 openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, hierna te noemen [slachtoffer]. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.J.M. van der Hamsvoord, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. van Asselt, heeft het feit bekend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met zijn broer en neef, betrokken was bij een gewelddadig voorval dat voortkwam uit emotionele omstandigheden, waaronder de recente dood van de moeder van de verdachte en de ex-partnerproblematiek van zijn broer. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van camerabeelden en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren op, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 10.000,- aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter vergoeding van de schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 mei 2022. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, het blanco strafblad van de verdachte en het geslaagde mediationtraject met de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/331297-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1967 te [plaats]
wonende aan de [woonadres]
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.J.M. van der Hamsvoord, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 mei 2022 openlijk en in verenging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , zoals ten laste is gelegd. Zij baseert zich daarbij, onder andere, op de camerabeelden die van dit incident zijn gemaakt en de verklaring van verdachte. Verdachte heeft door [slachtoffer] met een balk tegen zijn rug te slaan een significante bijdrage aan dit geweld geleverd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit. Verdachte heeft dit feit ook bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met zaaknummer 2022169100 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 95.
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 maart 2024;
- de aangifte van [slachtoffer] , pagina’s 9 e.v.;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 37 e.v.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 mei 2022 te [plaats] openlijk, te weten aan de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] met kracht
- met een balk tegen het hoofd en de rug en de onderarm te slaan, en
- tegen het hoofd en het lichaam te stompen en te slaan en
- tegen het lichaam te schoppen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij de bepaling van de straf rekening te houden met de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan. De neef van verdachte, de zoon van zijn broer, kwam er als zestienjarige jongen achter dat zijn moeder vreemd ging met het slachtoffer. Hierop is zijn broer van zijn vrouw gescheiden. Zijn neef heeft hier veel last van gehad. Hij was hierdoor boos op zijn moeder en had op de bewuste dag al bijna twee jaar geen contact met haar. Zijn neef vond het ook elke keer moeilijk als hij het slachtoffer zag, die af en toe bij hem in de straat aan het werk was. Dit was op de bewuste dag ook het geval. Voor verdachte, zijn broer en zijn neef was dit al een emotionele dag, omdat de avond ervoor hun moeder/oma was overleden. Verdachte en zijn broer hadden hieraan voorafgaand tien dagen bij hun moeder gewaakt. Toen zijn neef het slachtoffer bij hem in de straat aan het werk zag, is hij de confrontatie met hem aangegaan. Verdachte, zijn broer en hun dementerende vader zijn hierop naar buiten gegaan om zijn neef te sussen. Uiteindelijk hebben zijn broer en zijn neef toch geweld tegen het slachtoffer gepleegd. Hierbij heeft verdachte ook één keer met een balk tegen de rug van het slachtoffer geslagen. Hij heeft dit gedaan, nadat hij zag dat zijn vader bij het sussen van iedereen ten val kwam. Hij heeft veel spijt van wat hij heeft gedaan. Dit gedrag past ook niet bij hoe verdachte in het dagelijkse leven is. Hij werkt al 37 jaar bij [bedrijf] . In die hoedanigheid komt hij wekelijks in aanraking met agressieve mensen. Verdachte is getraind om met agressieve mensen om te gaan. De verdediging verzoekt om hiermee bij de strafbepaling rekening te houden. Ook verzoekt de verdediging om rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, dat hij samen met zijn broer en zijn neef met succes een mediationtraject met het slachtoffer heeft gevolgd en met zijn broer en het slachtoffer overeenstemming heeft bereikt over de aan het slachtoffer te betalen schadevergoeding. De verdediging verzoekt om aan verdachte een geldboete op te leggen met daarnaast eventueel een voorwaardelijke taakstraf. Indien de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf toch passend acht, dan verzoekt de verdediging om deze taakstraf zo laag mogelijk te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met zijn broer en zijn neef schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer, de nieuwe partner van de ex-vrouw van zijn broer. Dit geweld vond plaats op straat voor de woning van zijn broer en zijn neef. Die bewuste dag was al een bewogen dag voor verdachte en zijn familieleden; de avond ervoor was namelijk de moeder van verdachte overleden. De familieleden waren in de woning van zijn broer bij elkaar gekomen om de uitvaart van zijn moeder te regelen. Zijn neef zag toen dat het slachtoffer buiten aan het werk was. Hij is vervolgens naar buiten gegaan en de confrontatie met het slachtoffer aangegaan. Verdachte, zijn broer en zijn vader zijn ook naar buiten gegaan. Zijn broer heeft geprobeerd om zijn neef te sussen en weer mee naar binnen te nemen. Dit leek te lukken, maar door een woordenwisseling tussen zijn broer en het slachtoffer sloeg de vlam alsnog in de pan. Zijn broer is naar het slachtoffer toe gelopen, heeft hem in het gezicht gestompt. De neef is ondertussen ook weer naar het slachtoffer toegerend en heeft hem gestompt en geslagen. De broer van verdachte heeft het slachtoffer vervolgens met een balk tegen zijn hoofd en tegen zijn arm geslagen. Het slachtoffer is uiteindelijk op de grond in een gevecht met de broer terecht gekomen. Hij is daarbij nog geslagen en geschopt door de neef en door verdachte met een balk tegen zijn rug geslagen. Het slachtoffer heeft door deze geweldshandelingen, onder andere, een gebroken onderarm en een hoofdwond opgelopen.
Emoties kunnen hoog oplopen. Zeker als het gaat om ex-partner problematiek bij je naasten en na het overlijden van een dierbare. Dit rechtvaardigt echter niet het gebruik van geweld en zeker niet het buitensporige geweld dat, met name, de broer en de neef van verdachte tegen het slachtoffer hebben gebruikt. Het had voor het slachtoffer, die ‘gelukkig’ een grote en sterke man is, heel anders kunnen aflopen. Daarbij zorgen dit soort feiten die in het openbaar plaatsvinden voor een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij hierbij betrokken is geweest. Wel neemt de rechtbank in aanmerking dat hij maar een beperkt aandeel in de geweldshandelingen heeft gehad en dat hij in eerste instantie heeft geprobeerd om zijn vader uit de situatie te halen.
De persoon van verdachte
Naast de ernst van het feit, houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het blanco strafblad van verdachte.
Ook houdt de rechtbank rekening met het rapport van de reclassering van 11 maart 2024. Hierin heeft de reclassering aangegeven dat op alle leefgebieden van verdachte voldoende stabiliteit zichtbaar is. Hij is al 25 jaar getrouwd en werkt al 37 jaar als service medewerker af- en heraansluitingen bij [bedrijf] . Gedurende zijn werkzaamheden komt hij regelmatig in contact met boze en/of agressieve personen, waarbij hij in staat lijkt te zijn die situaties op een rustige manier, zonder gebruik van geweld, op te kunnen lossen. Verdachte volgt ten behoeve van deze werkzaamheden om de vijf jaar trainingen gericht op agressieregulatie en omgang met geweld op het werk. De reclassering heeft geen signalen waargenomen dat sprake is van agressieproblematiek of een gebrekkige zelfbeheersing. Ook verder heeft zij geen risico verhogende factoren waargenomen. Het risico op recidive wordt door de reclassering ook als laag ingeschat. De reclassering adviseert om bij een veroordeling geen bijzondere voorwaarden op te leggen. Interventies of toezicht vindt de reclassering namelijk niet nodig. De reclassering ziet verder geen contra-indicaties voor het opleggen van een taakstraf of een geldboete.
De rechtbank volgt het door de reclassering bepaalde lage recidiverisico.
Verder houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, namelijk de eerder beschreven ex-partnerproblematiek van zijn broer en zijn neef. Ook de val van zijn vader en de emoties rondom het overlijden van zijn moeder, zullen hierbij een rol hebben gespeeld. De rechtbank houdt eveneens rekening met de omstandigheden dat verdachte met zijn broer en zijn neef een succesvol mediationtraject met het slachtoffer heeft gevolgd en dat verdachte, zijn broer en het slachtoffer overeenstemming hebben bereikt over de aan het slachtoffer te betalen schadevergoeding.
De straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat met een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd kan worden volstaan. Het (beperkte aandeel van verdachte bij het) feit wordt door de rechtbank namelijk gezien als een éénmalig incident dat is voortgekomen uit een ongelukkige en ook verdrietige samenloop van omstandigheden. Hieraan lijkt bij verdachte geen agressieproblematiek ten grondslag te liggen. Verdachte heeft er bovendien alles aangedaan om het weer goed met het slachtoffer te maken, zowel op emotioneel gebied tijdens het mediationtraject als op financiële gebied door de bereikte overeenstemming over het vergoeden van de schade. Een geldboete, zoals door de verdediging is verzocht, vindt de rechtbank gelet op de ernst van het feit echter niet passend. Dit geldt wel voor een geheel voorwaardelijke taakstraf. De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van één jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 16.711,68 waarvan € 8.000,- aan immateriële schade voor het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij, verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] hebben voorafgaand aan de zitting overeenstemming bereikt over de hoogte van de schadevergoeding. De te vergoeden schade is door hen vastgesteld op € 10.000,- tegen finale kwijting. De rechtbank zal daarom de vordering tot een bedrag van € 10.000,- toewijzen en voor het overige afwijzen.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank zal over het toegewezen schadebedrag de wettelijk rente toewijzen, vanaf 17 mei 2022 tot aan de dag der voldoening.
De hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade.
De benadeelde partij, verdachte en [medeverdachte 1] hebben voorafgaand aan de zitting eveneens overeenstemming bereikt over wie de schade zal vergoeden. Verdachte en [medeverdachte 1] zullen de gehele schade voor hun rekening nemen en zij zullen geen regres nemen op de neef van verdachte, [medeverdachte 2] .
Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen in de door de benadeelde partij, verdachte en [medeverdachte 1] bedoelde zin. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door [medeverdachte 1] is betaald.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-veroordeelt verdachte
tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 10.000,-,vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst het overige gedeelte van de vordering af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] ,
€ 10.000,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
85 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. R. Combee en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.T.C. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 april 2024.