Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
kennelijk leugenachtige verklaringis van belang dat liegen door de verdachte tijdens een verklaring niet voldoende is om als bewijsmiddel tegen de verdachte te kunnen gebruiken. Die leugen moet bedoeld zijn om zijn betrokkenheid bij het strafbare feit te verhullen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 25 januari 2021 aan het Openbaar Ministerie per mail heeft bericht dat hem is gebleken dat de inhoud van de brief van [holding] niet klopt en dat hij die brief intrekt. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ook de mogelijke verhulling en de “kennelijke leugenachtigheid” als bewijsmiddel komen te vervallen.
wanneerde verdachte in het bezit is geraakt van de kaarten. De kaarten kunnen zowel voor 18 februari 2020 (de datum van het faillissement) als geruime tijd na de datum van het faillissement in het bezit zijn geraakt van de verdachte nu zij eerst op 13 oktober 2020 bij verdachte zijn aangetroffen.
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;