ECLI:NL:RBZWB:2024:2305

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
02-187356-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van faillissementsfraude met betrekking tot onttrekking van goederen aan failliete rechtspersoon

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1950, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft faillissementsfraude, waarbij de verdachte wordt verweten dat hij op 13 oktober 2020, of in de periode van 18 februari 2020 tot 13 oktober 2020, goederen heeft onttrokken aan de failliete rechtspersoon [B.V. 1]. De officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, heeft tijdens de zitting op 26 maart 2024 betoogd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan het ten laste gelegde feit, gebaseerd op bewijs dat is verkregen uit in beslag genomen kaarten die aan de verdachte toebehoorden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.M. Veldman, heeft echter betoogd dat de verdachte te goeder trouw de kaarten heeft aangeschaft en dat er onvoldoende bewijs is om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsvoering van de officier van justitie zorgvuldig gewogen. Hoewel er aanwijzingen zijn dat de verdachte betrokken was bij de onttrekking van de kaarten, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om te stellen dat de verdachte de kaarten aan de failliete boedel heeft onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kaarten zowel voor als na de faillietverklaring in het bezit van de verdachte kunnen zijn gekomen, en dat er geen sluitend bewijs is dat de kaarten op het moment van faillissement nog aanwezig waren in het bedrijfspand van [B.V. 1].

Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en de benadeelde partij [benadeelde] B.V. niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de kosten van de verdachte, tot nu toe begroot op nihil, voor rekening van de benadeelde partij gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/187356-22
vonnis van de meervoudige kamer van 9 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1950 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. J.M. Veldman, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 13 oktober 2020, dan wel in de periode van 18 februari 2020 t/m 13 oktober 2020, bepaalde goederen aan de failliet [B.V. 1] heeft onttrokken, wetende dat daarmee schuldeisers van [B.V. 1] werden benadeeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en wel in de periode van 18 februari 2020 t/m 13 oktober 2020. Hij baseert zich daarbij op het onderzoek dat is verricht aan de kaarten die bij verdachte in beslag zijn genomen. Uit dat onderzoek blijkt dat het dezelfde kaarten betreft als die oorspronkelijk zijn geleverd aan [B.V. 1]
Voorts is sprake van een samenweefsel van verdichtsels door:
- de leugenachtigheid over de brief van [holding] waarvan verdachte wist dat de inhoud niet klopte en die verdachte desondanks in het kader van een klaagschriftprocedure heeft overgelegd aan het Openbaar Ministerie;
- de ongeloofwaardige verklaring over een meneer [naam] die bij verdachte aan de deur de betreffende kaarten zou hebben verkocht, welke persoon geheel verzonnen lijkt te zijn.
Verdachte wist bovendien dat bij [B.V. 1] een computer werd gebouwd waarvoor kaarten werden gebruikt. Hij had daardoor in ieder geval kunnen weten dat er iets aan de hand was met de door hem voor een laag bedrag gekochte kaarten. De zoon van verdachte verklaart dat de kaarten in het pand van [B.V. 1] hebben gelegen. Verdachte legt over de gang van zaken verklaringen af die niet logisch zijn en is ook zonder goede reden enige tijd bestuurder geweest van [B.V. 2] , welke rechtspersoon op zijn beurt bestuurder was van [B.V. 1]
De kaarten zijn door verdachte aan het faillissement onttrokken in de periode die ten laste is gelegd. Er is sprake van voorwaardelijk opzet, in de zin dat verdachte mocht veronderstellen dat wat hij deed verkeerd zou kunnen zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Zij voert aan dat verdachte het hem ten laste gelegde feit ontkent en dat hij consequent en consistent heeft verklaard over de aankoop van die kaarten. Hij heeft de kaarten te goeder trouw gekocht van [naam] . Uit het dossier kan niet zonder twijfel worden geconcludeerd, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan faillissementsfraude.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt verweten dat hij 79 Xilinx Data Accelerator Cards (hierna: kaarten) aan de boedel van de failliete rechtspersoon [B.V. 1] heeft onttrokken, terwijl hij wist dat daardoor schuldeisers van [B.V. 1] werden benadeeld.
Die kaarten zouden bij verdachte tijdens een doorzoeking in zijn woning op 13 oktober 2020 zijn aangetroffen.
De rechtbank stelt uit het door de politie verrichte onderzoek aan de bij verdachte aangetroffen kaarten aan de hand van foto’s, SN-nummers en date codes vast dat deze kaarten inderdaad behoren tot de partij van 105 door [B.V. 1] aangekochte kaarten.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of deze kaarten door verdachte aan het faillissement van [B.V. 1] zijn onttrokken en of dat gebeurd is in de ten laste gelegde periode.
De officier van justitie legt aan zijn bewijsvoering de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring over de door hem van [holding] ontvangen brief van 19 november 2020 ten grondslag, die door verdachte op 30 november 2020 in het geding is gebracht in het verzoek om teruggave van de inbeslaggenomen kaarten.
Bij een
kennelijk leugenachtige verklaringis van belang dat liegen door de verdachte tijdens een verklaring niet voldoende is om als bewijsmiddel tegen de verdachte te kunnen gebruiken. Die leugen moet bedoeld zijn om zijn betrokkenheid bij het strafbare feit te verhullen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 25 januari 2021 aan het Openbaar Ministerie per mail heeft bericht dat hem is gebleken dat de inhoud van de brief van [holding] niet klopt en dat hij die brief intrekt. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ook de mogelijke verhulling en de “kennelijke leugenachtigheid” als bewijsmiddel komen te vervallen.
Weliswaar heeft verdachte bij de politie en op de zitting op een aantal punten wisselend, ongeloofwaardig en onaannemelijk verklaard over de herkomst van de kaarten, de persoon [naam] en verdachte’s rol bij [B.V. 1] , maar dat kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat dus bewezen kan worden verklaard dat het verdachte was die de kaarten aan het faillissement van [B.V. 1] heeft onttrokken.
Het, overigens niet heel overzichtelijke, dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen hoe en onder welke omstandigheden verdachte aan de kaarten van de failliete rechtspersoon [B.V. 1] is gekomen. Dat maakt dat de rechtbank niet zonder gerede twijfel kan vast stellen dat verdachte de kaarten aan de failliete boedel heeft onttrokken. Er doet zich evenmin de situatie voor dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte diegene is geweest. Er zijn zeker nog meerdere scenario’s denkbaar.
Daarnaast biedt het dossier ook onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen
wanneerde verdachte in het bezit is geraakt van de kaarten. De kaarten kunnen zowel voor 18 februari 2020 (de datum van het faillissement) als geruime tijd na de datum van het faillissement in het bezit zijn geraakt van de verdachte nu zij eerst op 13 oktober 2020 bij verdachte zijn aangetroffen.
Niet is gebleken dat de curator tijdens zijn bezoeken aan het bedrijfspand van [B.V. 1] op 21 februari 2020 en 9 maart 2020 de kaarten heeft aangetroffen en ook anderszins is niet duidelijk geworden dat die kaarten op het moment van de faillietverklaring op 18 februari 2020 nog in het bedrijfspand aanwezig waren. Verdachte heeft weliswaar op 11 mei 2020 een filmpje aan zijn [broer] verzonden waarin dergelijke kaarten vermoedelijk in werking te zien zijn, maar verdachte heeft hierover verklaard dat dat filmpje afkomstig is van zijn [zoon] . De mogelijkheid is aanwezig dat dat filmpje is opgenomen vóór 18 februari 2020. Verdachte heeft desgevraagd op zitting verklaard dat hij die kaarten van het filmpje in de zomer of het najaar van 2019, dus vóór het faillissement, zelf in werking heeft gezien in het bedrijfspand van [B.V. 1]
Daarmee valt naar het oordeel van de rechtbank ook niet te bewijzen dat de kaarten op het moment van de faillietverklaring nog in de boedel van [B.V. 1] aanwezig waren.
De rechtbank acht op grond van dit alles niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem tenlaste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] B.V. vordert een schadevergoeding van
€ 2.222.063,26 aan materiële schade.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] B.V. in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. M.M. Veldhuizen en
mr. L. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 april 2024.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.