ECLI:NL:RBZWB:2024:2304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
02-200643-23 en 02-063651-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord en poging doodslag, veroordeling voor bedreiging en verboden wapenbezit

Op 8 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 augustus 2023 drie keer op de glazen schuifpui van een chalet heeft geschoten. De verdachte verklaarde dat hij bewust naast het slachtoffer richtte en dat hij niet op hem schoot. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging moord of poging doodslag, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen, maar achtte de bedreiging van het slachtoffer en het verboden wapenbezit wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een contact- en locatieverbod opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ernstige bedreiging had gevormd voor de slachtoffers en dat zijn gedrag gevoelens van onveiligheid had veroorzaakt bij andere bewoners van de camping. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/200643-23 en 02/063651-23 (vordering tenuitvoerlegging)
vonnis van de meervoudige kamer van 8 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999, te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in PI Middelburg, Torentijdweg 1, 4337 PE Middelburg,
raadsman mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd volgens artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 10 augustus 2023 in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten, wat primair ten laste is gelegd als poging moord en subsidiair als poging doodslag op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en meer subsidiair als bedreiging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
2. op 10 augustus 2023 een vuurwapen bij zich heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de primaire poging moord en de subsidiaire poging doodslag van feit 1. Van vol opzet op het doden van aangever(s) blijkt niet uit het dossier. Ook voorwaardelijk opzet kan niet bewezen worden. Daarvoor is een aanmerkelijke kans op de dood vereist en daarvan is geen sprake geweest. Met het door verdachte gebruikte vuurwapen kon namelijk niet door het veiligheidsglas van de pui heen geschoten worden. De meer subsidiaire bedreiging van [slachtoffer 1] acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Bedreiging van [slachtoffer 2] niet en de officier van justitie verzoekt verdachte daarvan partieel vrij te spreken.
Het tweede feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen, gelet op het proces-verbaal bevindingen over het wapen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de primaire poging moord en de subsidiaire poging doodslag van feit 1. Uit de verklaringen van aangever en getuigen kan niet worden geconcludeerd dat verdachte naar de camping is gegaan met een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Daarnaast is van vol opzet geen sprake, maar ook voorwaardelijk opzet op de dood kan niet worden bewezen. Er is geen sprake geweest van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Verdachte heeft verklaard expres naast aangever te hebben geschoten en dus niet op hem te hebben gericht. De bewijsmiddelen spreken deze verklaring niet tegen. Daarbij komt dat het wapen van verdachte volstrekt ondeugdelijk was om mee door het glas van de pui te schieten. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor de meer subsidiaire bedreiging van [slachtoffer 1] en voor het wapenbezit van feit 2. Wel dient partieel vrijspraak te volgen voor de bedreiging van [slachtoffer 2] . De acties van verdachte waren niet op haar gericht en het is niet duidelijk waar zij exact was toen verdachte schoot.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zal een verkorte weergave van de bewijsmiddelen worden opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Feiten en omstandigheden
Verdachte heeft op 10 augustus 2023 op [camping] in [plaats 1] drie keer op de glazen schuifdeur van de serre van het chalet van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geschoten. Daarbij heeft hij een scherpschietend revolver van het merk Bruni BBM, kaliber .22 Long Rifle gebruikt. Op de glazen schuifdeur van de serre is één schotbeschadiging aangetroffen.
Verklaring verdachte
Volgens verdachte liep [slachtoffer 1] van de woonkamer naar (de deuropening naar) de aangrenzende serre toen verdachte twee keer schoot. [slachtoffer 1] was op dat moment nog niet in de serre. [slachtoffer 1] zette een stap terug om daarna toch weer richting serre te gaan. Toen heeft verdachte voor de derde keer geschoten en is daarna weggerend. Verdachte heeft verder verklaard alle keren bewust links naast [slachtoffer 1] geschoten te hebben om [slachtoffer 1] weg te jagen. Geen van de kogels is door het glas gegaan, maar ook als dat wel was gebeurd, zou [slachtoffer 1] volgens verdachte nooit geraakt zijn.
Feit 1 primair en subsidiair (poging moord/poging doodslag)
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van poging moord en poging doodslag. Los van de vraag naar de voorbedachte rade, kan naar het oordeel van de rechtbank sowieso niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte opzet had op het doden van [slachtoffer 1] . Dat geldt zowel voor vol opzet als voor voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet betekent dat verdachte bewust een aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Verdachte heeft echter verklaard dat hij bewust naast [slachtoffer 1] heeft gericht en geschoten en dat [slachtoffer 1] nooit door de kogels zou zijn geraakt als ze wel door de ruit waren gegaan. Op basis van het dossier en het onderzoek op zitting kan die verklaring van verdachte niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Dat licht de rechtbank hierna toe.
Allereerst zit er geen objectieve, technische vaststelling van de schootsbanen in het dossier. Zo’n vaststelling zou ook niet mogelijk zijn geweest, omdat op het glas van de schuifdeur slechts één oppervlakkige schotbeschadiging is aangetroffen. Andere kogelbeschadigingen ontbreken en geen van de drie door verdachte afgeschoten kogels is door het (10 centimeter dikke veiligheids)glas van de serre gegaan. Vervolgens staan alleen nog de aangifte van [slachtoffer 1] en de aangifte van zijn echtgenote [slachtoffer 2] tegenover de verklaring van verdachte dat hij bewust naast [slachtoffer 1] heeft gericht.
[slachtoffer 1] verklaart in zijn aangifte dat verdachte beide armen gestrekt had in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] toen verdachte twee keer schoot en dat verdachte het wapen nog steeds op hem had gericht toen verdachte de derde keer schoot. Die verklaring vindt de rechtbank onvoldoende betrouwbaar om te gebruiken voor het bewijs. Het schietincident vond namelijk plaats op 10 augustus 2023 omstreeks 23:56 uur. De aangifte is weliswaar van 11 augustus 2023 om 01:34 uur, maar al een kwartier na het incident heeft [slachtoffer 1] tegen de ter plaatse gekomen politie niet meer gezegd dan dat verdachte op zijn woning heeft geschoten. Dus niet dat verdachte op hem heeft geschoten, laat staan dat verdachte op zijn hoofd heeft gericht.
[slachtoffer 2] verklaart in haar aangifte: “ [slachtoffer 1] (
rechtbank: [slachtoffer 1]) stond op dat moment aan de andere kant van het glas en dicht bij die schuifpui. Ik stond drie a vier meter schuin achter [slachtoffer 1] en zag ook die betreffende persoon in onze tuin achter de schuifpui staan. Ook ik zag dat die persoon zijn arm strekte, zag een aantal flitsen en hoorde een aantal knallen. Ik schrok daar ontzettend van en verstijfde van angst. Ik stond eigenlijk te wachten op het moment dat [slachtoffer 1] in elkaar zou zakken, omdat er zojuist op hem geschoten was.” Deze aangifte van [slachtoffer 2] is echter pas opgenomen op 28 februari 2024. Toen hadden al twee pro-formazittingen plaatsgevonden, waarop de verdediging steeds had aangevoerd dat verdachte niet de bedoeling had op [slachtoffer 1] te schieten. [slachtoffer 1] én [slachtoffer 2] hebben beiden pro-formazittingen bijgewoond. Daardoor kan beïnvloeding van de later opgenomen aangifte van [slachtoffer 2] onvoldoende worden uitgesloten. In dat verband valt verder op dat [slachtoffer 2] in haar aangifte verklaart dat [slachtoffer 1] op het moment van schieten dicht bij (het glas van) de schuifpui stond. In haar op zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring staat echter: “ [slachtoffer 1] (
rechtbank: [slachtoffer 1]) liep naar de serre en jij begon gelijk te schieten.” De rechtbank vindt daarom ook de weergegeven verklaring van [slachtoffer 2] in haar aangifte onvoldoende betrouwbaar om te gebruiken voor het bewijs.
De schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] , dat [slachtoffer 1] naar de serre liep op het moment van schieten, sluit juist aan bij de verklaring van verdachte dat [slachtoffer 1] op het moment van schieten nog niet in de serre was. Die verklaring wordt ook ondersteund door het aanvullend proces-verbaal van 29 januari 2024 van [verbalisant] . Daarin wordt expliciet de vraag beantwoord waar [slachtoffer 1] zich bevond ten tijde van het schieten. De verbalisant had die dag afgesproken met [slachtoffer 1] bij zijn woning op [camping] . De rechtbank citeert hier het antwoord op de betreffende vraag:
“Op 11 augustus 2023 zat de aangever [slachtoffer 1] vlak voor het incident op een stoel aan zijn eetkamer tafel. Hij zat op een stoel die het dichtst bij de serre stond. Deze stoel stond tegen het uiteinde van de tafel waarbij de aangever met zijn rug in de richting van de serre zat. Hij (
rechtbank: keek) op dat moment door het raam naar buiten. Dit raam werd in dit proces verbaal eerder benoemd bij antwoord 3. Toen hij vervolgens een persoon voorbij dit raam op zijn perceel zag lopen, stond hij na een paar tellen op en draaide zich om in de richting van de serre. Voordat hij de serre kon zien moest hij eerst twee houten klapdeuren openen. Deze klapdeuren scheiden de woonkamer af van de serre. Toen hij deze deuren had geopend en een kleine stap naar voren zette zag hij de persoon buiten voor de serre op zijn perceel staan. Toen zag hij dat er op hem geschoten werd.”
In dit verband valt de rechtbank tot slot nog op dat [slachtoffer 1] zichzelf in maart 2024 ineens bijna tegen het glas van de schuifpui van de serre plaatst op het moment dat verdachte op 10 augustus 2023 schoot. In opdracht van de rechtbank heeft er namelijk alsnog een onderzoek plaats delict plaatsgevonden door de Forensische Opsporing. Forensisch [onderzoeker] is daarvoor op 8 maart 2024 naar het chalet van [slachtoffer 1] op [camping] gegaan en heeft daar ook met [slachtoffer 1] gesproken. Dan zegt [slachtoffer 1] dat hij de deur van de serre wilde openen op het moment dat verdachte voor de serre stond. Voor de rechtbank is dit ongeloofwaardig gelet op wat eerder is overwogen.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte op of in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten en er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] . Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat er sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 2] . Verdachte zal alleen al om die reden worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging moord en de subsidiair ten laste gelegde poging doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Feit 1 meer subsidiair en feit 2
Op basis van de eerder vastgestelde feiten en omstandigheden en weergegeven verklaring van verdachte kunnen de meer subsidiaire bedreiging van [slachtoffer 1] van feit 1 en zijn verboden wapenbezit van feit 2 wettig en overtuigend bewezen worden. De onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. De feitelijke omschrijvingen in de ten laste gelegde bedreiging zijn namelijk helemaal toegesneden op een bedreiging van [slachtoffer 1] . De rechtbank ziet geen ruimte om daarin een strafbare bedreiging van [slachtoffer 2] te lezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. meer subsidiair:
op 10 augustus 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] een vuurwapen te tonen en vervolgens meermalen met dat vuurwapen te schieten;
2.
op 10 augustus 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een scherp schietend vuurwapen van het merk Bruni BBM, type Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met aangevers en een locatieverbod op [camping] in [plaats 1] . De officier van justitie verzoekt de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf te matigen tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Op 10 augustus 2023 heeft verdachte contact opgenomen met de politie, omdat hij zich zorgen maakte om zijn grote liefde [dochter van slachtoffers] : de toen 24-jarige dochter van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Een paar weken daarvoor was [dochter van slachtoffers] weggegaan bij de vader van haar jongste dochter die net als haar eigen ouders op [camping] in [plaats 1] woonde. Ze wilde ook breken met haar familie en met verdachte verder gaan. Na samen op verschillende plekken te hebben verbleven, had verdachte haar op 10 augustus 2023 ’s ochtends afgezet om naar haar zus in [plaats 2] te gaan. Daarna kreeg verdachte echter telefonisch geen contact meer met [dochter van slachtoffers] , maar wel haar vader, [slachtoffer 1] , aan de lijn die de telefoon van [dochter van slachtoffers] beantwoorde. Die zei dat [dochter van slachtoffers] weer op de camping was. Daardoor dacht verdachte dat [dochter van slachtoffers] ontvoerd was en heeft hij die middag rond 15:00 uur een verklaring afgelegd bij de politie. Daarbij gaf verdachte de politie een paar dagen, anders zou hij het zelf oplossen.
Verdachte heeft echter niet een paar dagen gewacht, maar is nog diezelfde avond naar het chalet van [slachtoffer 1] en zijn echtgenote gegaan om [dochter van slachtoffers] te bevrijden. Daar heeft hij net voor middernacht met een revolver drie keer op de glazen schuifpui geschoten, waardoor [slachtoffer 1] heeft gevreesd voor zijn leven. Ook op zijn echtgenote heeft deze serieuze doodsbedreiging richting [slachtoffer 1] diepe indruk gemaakt, zoals blijkt uit haar op zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring. Bovendien heeft de actie van verdachte gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij andere bewoners van de camping, die de schoten hebben gehoord, en breder in de samenleving bij degenen die via de media van het schietincident weten.
Onbevoegd bezit van vuurwapens kan niet getolereerd worden, vanwege het levensgevaar als ze vervolgens ook worden gebruikt. Alleen al op het dragen van een revolver in de openbare ruimte staat daarom volgens de oriëntatiepunten van de rechtspraak in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Hier is met dat wapen ook daadwerkelijk geschoten om een ander te bedreigen.
De persoon van verdachte
Verdachte pleegde de doodsbedreiging binnen drie maanden nadat hij op 30 juni 2023 was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken voor onder andere een doodsbedreiging via internet van iemand anders. Ook een op 10 juli 2019 opgelegde gevangenisstraf van een aantal maanden voor onder andere het bezit van een vuurwapen categorie III heeft hem niet weerhouden vier jaar later weer maling aan de wet te hebben. Dat zijn voor de rechtbank strafverzwarende omstandigheden.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank mee dat op zijn aanwijzingen het door hem weggegooide vuurwapen alsnog is gevonden door de politie. Daarnaast heeft verdachte op zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij zich niet meer met de relaties van [dochter van slachtoffers] gaat bemoeien. Ze zijn wel nog steeds verliefd op elkaar, hoewel [dochter van slachtoffers] nu bij de vader van haar jongste kind woont. Na het uitzitten van zijn straf is [dochter van slachtoffers] met haar kinderen van harte welkom in zijn woning in [plaats 3] , aldus verdachte, maar hij gaat haar niet meer halen.
Straf
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden passend en geboden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tenuitvoer-legging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Maatregel
Ook voor verdachte zelf hoopt de rechtbank dat hij zich na zijn detentie niet meer met de relaties van [dochter van slachtoffers] bemoeit, waaronder haar ouders: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Gelet op zijn strafblad, het incident van 10 augustus 2023 en zijn verklaring op zitting dat hij na detentie weer gaat blowen, is het voor de rechtbank echter sterk de vraag of het verdachte lukt zijn belofte na te komen. Daarom vindt de rechtbank een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor [plaats 1] , [gemeente] , nodig ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Met [plaats 1] kiest de rechtbank bewust voor een ruimer gebied om [camping] zelf. Als verdachte weer op de camping staat, is hij al veel te ver. Die verboden zullen worden opgelegd als vrijheidsbeperkende maateregel van artikel 38v Wetboek van Strafrecht.
Gelet op de hiervoor genoemde factoren en de voor aanvang van de zitting gebleken spanningen tussen [dochter van slachtoffers] en haar vader, is de rechtbank tot slot van oordeel dat er in ieder geval ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend gedraagt jegens [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] . Daarom zal de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregelen bevelen.

7.De benadeelde partijen

Feit 1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van
€ 10.031,09.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte een strafbaar feit jegens [slachtoffer 1] heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.511,09, waarvan € 11,09 materiële schade en € 2.500,= immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Over de materiële schade overweegt de rechtbank dat er geen wettelijke grondslag is voor kosten van vervoer naar het politiebureau van € 19,21. Ten aanzien van deze post zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. De post voor reiskosten naar de huisarts van € 11,09 komt wel voor vergoeding in aanmerking.
Over de immateriële schade overweegt de rechtbank dat, gelet op de impact van de zaak en de schadevergoedingen die normaliter in soortgelijke zaken betreffende bedreiging door gebruik van een vuurwapen, worden opgelegd, een bedrag van € 2.500,= aan immateriële schadevergoeding passend is. Voor het overige deel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van
€ 7.261,88.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Voor zover de benadeelde partij met de opgevoerde schadeposten heeft bedoeld dat het ging om afgeleide schade in de vorm van shockschade, is deze schade onvoldoende onderbouwd en komt deze schade dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen vuurwapen en de munitie zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de feiten zijn begaan met deze voorwerpen. Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen mes en de zendapparatuur, omdat deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter onder parketnummer 02/063651-23 ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Daarom zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 meer subsidiair:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:Overtreding van artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Maatregel

- legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
drie jaar:
-
op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de ouders van [dochter van slachtoffers] ;
-
zich niet zal ophouden in [plaats 1] , [gemeente];
- beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
vijf dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een
maximum van zes maanden;
- beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 30 juni 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/063651-23
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van twee weken;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1. STK Wapen
(Omschrijving: G2628375, geen serienummer te lezen, Zwart, merk: Olympic);
2 STK Munitie
(Omschrijving: G2629565, kogelpatroon, Long Rifle);
3 STK Munitie
(Omschrijving: G2629566, lege patroon hulzen, Long Rifle);
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, te weten:
1. STK Mes
(Omschrijving: G2624146, Machette);
1. STK Zendapparatuur
(Omschrijving: G2624152, Zwart, merk: Rohs);
Benadeelde partijen
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 2.511,09, waarvan € 11,09 aan materiële schade en € 2.500,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1]
€ 2.511,09te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
35 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen, tot nu toe begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 april 2024.
Mr. Beudeker en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.