ECLI:NL:RBZWB:2024:2301

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
BRE 24/1258 VV en 24/1748
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en bodemprocedure inzake sluiting bedrijfspand op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2024, wordt een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van de burgemeester van Etten-Leur behandeld. Het betreft de sluiting van een loods op grond van de Opiumwet, waarbij de burgemeester op 12 september 2023 besloot de loods voor 24 maanden te sluiten na het aantreffen van aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen. Verzoekster, de eigenaar van de loods, heeft bezwaar gemaakt tegen deze sluiting en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 maart 2024 behandeld, waarbij zowel de directeur van verzoekster als de gemachtigde en de burgemeester aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting van de loods gerechtvaardigd is, maar dat de duur van de sluiting moet worden teruggebracht van 24 naar 12 maanden, in lijn met het beleid van de burgemeester. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoekster, die in totaal €2.264,70 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/1258 VV en 24/1748 OPIUMW
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.J.H. Post),
en

de burgemeester van de gemeente Etten-Leur, de burgemeester.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep tegen het bestreden besluit van 22 februari 2024, inzake de sluiting van een loods op grond van de Opiumwet.
1.2
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekster [naam] (Directeur), de gemachtigde van verzoekster en namens de burgemeester mr. M.L.D. Spruijt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2 De voorzieningenrechter beoordeelt de sluiting van de loods op grond van de Opiumwet. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoekster.
3 De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4.1
De politie-eenheid Zeeland-West-Brabant heeft in het kader van de handhaving van de openbare orde informatie verstrekt aan de burgemeester. Op woensdag 12 juli 2023 zag de politie op de snelweg A16 een bestelbus rijden. De bestelbus kwam in de politiesystemen voor met betrekking tot verschillende verdachte situaties. De politie heeft de bestelbus gevolgd tot de eindbestemming, dit betrof het [industrieterrein] te [plaats 2] bij de loods met [nummer] . De politie heeft het voertuig gecontroleerd en zich toegang verschaft tot de loods. De volgende middelen zijn aangetroffen in het voertuig:
  • 400 kilo caustic soda
  • 480 liter mierenzuur
De volgende middelen zijn aangetroffen in de loods:
  • 300 kilo caustic soda
  • 75 kilo natriumzout met BKM glycidezuur
  • 100 liter methanol
  • 540 liter fosforzuur
  • 400 liter methylamine in methanol
  • 400 liter zoutzuur
  • 430 liter aceton
  • 20 liter zwavelzuur
  • 62,5 liter (met)amfetamine houdende vloeistof
Verder is 3290 gram MDMA en 2649,28 gram Crystal Meth aangetroffen.
In de loods is verder een tafel met daarop een weegschaal, lege gripzakjes en gevulde plastic bakken met kristallen aangetroffen.
Uit onderzoek is gebleken dat [b.v.] , gevestigd aan de [adres] te [plaats 2] , gebruiker is van de loods. Verzoekster is eigenaar van de loods.
4.2
De burgemeester heeft op 23 augustus 2023 het voornemen kenbaar gemaakt om de loods aan de [adres] in [plaats 2] te sluiten voor een periode van 24 maanden naar aanleiding van de aangetroffen verdoende middelen en verwerkingsmiddelen. Verzoekster heeft hiertegen haar zienswijze kenbaar gemaakt op 28 augustus 2023.
4.3
De burgemeester heeft met het besluit van 12 september 2023 de loods gesloten voor een periode van 24 maanden. De burgemeester gelast verzoekster om op woensdag 20 september 2023 om 10:30 de loods te sluiten en gesloten te houden voor een periode van 24 maanden. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 20 september 2023.
4.4
De commissie voor de bezwaarschriften heeft op 6 februari 2024 geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren voor zover het zich richt tegen de onevenwichtigheid van de sluitingsduur en voor het overige ongegrond te verklaren, het besluit van 12 september 2023 te herzien in de zin dat de sluiting met toepassing van artikel 4:84 Awb wordt teruggebracht naar een periode van 12 maanden en het motiveringsgebrek te herstellen met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) door de sluiting gemotiveerd te baseren op de in het beleid genoemde indicatoren b, a, c en j.
4.5
De burgemeester heeft met het bestreden besluit overeenkomstig met het advies van de commissie voor de bezwaarschriften het bezwaar gegrond verklaard voor zover het richt tegen de onevenwichtigheid van de sluiting en de duur van de sluiting terug te brengen naar 12 maanden.
4.6
Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening.
Kortsluiten
5 De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Wettelijk kader
6 De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bevoegdheid burgemeester
7.1
De burgemeester heeft zijn bevoegdheid voor het sluiten van de loods alleen ontleend aan artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet. Dit betekent dat de sluiting uitsluitend is opgelegd naar aanleiding van de aangetroffen verdovende middelen en niet – mede – is gebaseerd op de aangetroffen stoffen die als grondstoffen kunnen dienen voor het bereiden van dergelijke verdovende middelen.
7.2
Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
7.3
In de loods is 3290 gram MDMA en 2649,28 gram Crystal Meth aangetroffen. Tussen partijen is niet in geschil dat dit middelen betreffen die zijn opgenomen op lijst I van de Opiumwet en dat de burgemeester bevoegd was om een sluiting op te leggen.
Evenredigheid
8.1
De burgemeester van [plaats 2] heeft beleid vastgesteld omtrent bestuurlijke handhaving van artikel 13b van de Opiumwet (hierna: het beleid). In het beleid is opgenomen dat bij een constatering van een situatie als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet en verdovende middelen uit lijst I zijn aangetroffen, een sluiting met de duur van 12 maanden wordt opgelegd.
8.3
Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. In dit geval behelst de toets aan deze bepaling dat de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting van de woning worden beoordeeld.
8.4
De voorzieningenrechter zal zich bij de beoordeling van de gronden baseren op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 2 februari 2022 (evenredigheidsuitspraak) [1] . In de evenredigheidsuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk moet zijn om de beoogde doelen te bereiken en dat de genomen maatregel evenwichtig moet zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat de sluiting geschikt en noodzakelijk is.
8.5
Verzoekster betoogt dat de sluiting van een duur langer dan 6 maanden onevenredig is en heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Afdeling. [2] Er is geen handel vanuit het pand geconstateerd. Nu de huurovereenkomst met de huurder is beëindigd, speelt het pand geen rol meer in het criminele drugscircuit. Daarnaast kan aan verzoekster geen verwijt worden gemaakt. Hij kon geen weet hebben van de aangetroffen verdovende middelen. Hij heeft toezicht uitgeoefend op het pand. De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd waarom een sluiting voor de duur van 12 maanden gerechtvaardigd is.
8.6
In het beleid zijn indicatoren opgenomen die betrokken kunnen worden bij de afweging van de belangen van betrokkenen naast de ernst van de situatie. De burgemeester heeft in het thans bestreden besluit op bezwaar op advies van de bezwaarschriftencommissie de volgens hem toepasselijke indicatoren benoemd. De burgermeester heeft echter, anders dan de commissie adviseerde, in de tekst van het besluit op bezwaar niet nader opgenomen waarom de volgens hem toepasselijke indicatoren b, a, c en j, zodanig zwaarwegend zijn dat dit tot sluiting van de loods moet leiden. De burgemeester heeft echter zowel in het verweerschrift in bezwaar als ter zitting nader gemotiveerd welke belangen en indicatoren een rol hebben gespeeld in de belangenafweging. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de
awb te passeren.
8.7
Eén van de indicatoren betreft de hoeveelheid van de aangetroffen middelen. Uit het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs in een pand mag het ernstige vermoeden worden ontleend, dat de daar aanwezige drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. [3] In de loods is ruim 3 kilo MDMA en ruim 2,5 kilo Crystal Meth aangetroffen. Dit is een zeer aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, die de grens voor een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik ruimschoots overschrijdt. [4] Het is daarmee niet aannemelijk dat deze aangetroffen verdovende middelen hoofdzakelijk voor aflevering aan de eindgebruiker aanwezig waren.
8.8
Ten tweede heeft de burgemeester meegewogen dat sprake is van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en II van de Opiumwet. [5] In de loods is MDMA en Crystal Meth aangetroffen. Er is dus een combinatie van verschillende verdovende middelen aangetroffen.
8.9
De derde indicator betreft de mate van overlast, gevaar voor de omgeving en risico voor omwonenden. Hierbij moet worden gedacht aan brand- of explosiegevaar of het vrijkomen van giftige gassen. [6] In het pand zijn, naast de verdovende middelen, de grondstoffen voor het bereiden van de verdovende middelen aangetroffen. Dit betreffen gevaarlijke stoffen die een risico voor de omgeving met zich meebrengen, en die brandgevaarlijk en explosiegevoelig zijn.
8.1
De burgemeester heeft ten slotte de mate waarin het pand betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig, meegewogen. Hierbij kan worden gedacht aan (waarnemingen van) aanloop van personen, die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht (het aantreffen van attributen, die op handel in verdovende middelen wijst zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmiddelen en verpakkingsmaterialen). [7] De burgemeester heeft erkend dat geen loop naar het pand is geconstateerd, maar dat gelet op de in het pand aangetroffen attributen die in verband gebracht kunnen worden met handel, wel sprake is van betrokkenheid van het pand bij de drugshandel. De voorzieningenrechter stelt vast dat er enkele attributen zijn aangetroffen; een enkele weegschaal en een onbepaalde hoeveelheid gripzakjes. Er zijn geen grote hoeveelheden (contant) geld of versnijdingsmateriaal aangetroffen.
8.11
De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat geen enkele betrokkenheid van verzoekster of zijn bestuurder is vastgesteld bij de aangetroffen verdovende middelen en dat er ook geen reden is om die betrokkenheid te veronderstellen. Dat heeft de burgemeester verzoekster ook niet tegengeworpen. Verzoekster heeft, na de vondst van de verdovende middelen door de politie, meteen actie ondernomen om de huurovereenkomst te beëindigen en ook op die manier verdere overtredingen te voorkomen.
8.12
Gelet op deze factoren is de burgemeester op goede gronden tot de beslissing gekomen dat de sluiting, overeenkomstig zijn beleid, 12 maanden duurt. Met die sluitingsduur acht de voorzieningenrechter de maatregel niet onevenredig lang.
8.13
Ter zitting is besproken dat verzoekster verder actie wenst te ondernemen om de achtergebleven goederen van de huurder te laten verwijderen en het pand verder op te ruimen en onderhouden. Verzoekster heeft een belang bij het vrij kunnen beschikken over haar pand en lijdt financiële schade door de sluiting. De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat zij de mogelijkheid zal bieden om desgevraagde tijdens de sluiting toegang tot het pand te krijgen, voor onderhouds- en schoonmaakwerkzaamheden.
8.14
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster de burgemeester kan verzoekster kan verzoeken de sluiting op te heffen. Die mogelijkheid is opgenomen in artikel 6.7 van het beleid, wanneer op basis van nieuwe feiten en omstandigheden aannemelijk is dat niet opnieuw een overtreding van de Opiumwet zal worden gepleegd in het betreffende pand.

Conclusie en gevolgen

9.1
Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
9.2
Omdat het beroep met toepassing van artikel 6:22 ongegrond wordt verklaard, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de burgemeester te verplichten aan verzoekster het griffierecht te vergoeden een vergoeding van haar proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. Verzoekster heeft een beroepschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-. Daarnaast heeft verzoekster verzocht om een vergoeding voor de reiskosten van haar bestuurder van in totaal € 14,70 en verletkosten van € 500,- gemaakt in verband met het bijwonen van de terechtzitting. Ten slotte heeft verzoekster verzocht om de reiskosten van zijn gemachtigde van in totaal € 44,10.
De voorzieningenrechter wijst de vergoeding voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand en de gemaakte reis- en verletkosten van de bestuurder van eiseres toe.
De voorzieningenrechter wijst de vergoeding van de proceskosten toe, in zover dat de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, de reiskosten en de verletkosten bedraagt. De vergoeding voor de reiskosten van de gemachtigde wijst de voorzieningenrechter af omdat deze zijn inbegrepen in de forfaitaire proceskostenvergoeding. De vergoeding van de proceskosten die de burgemeester moet vergoeden bedraagt in totaal €2.264,70.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
  • bepaalt dat de burgemeester het griffierecht € 371,- vergoedt;
  • veroordeelt burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.264,70;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier op 11 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4.84 van de Awb
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5.1, eerste lid, van de Awb
In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5.21 van de Awb
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 7.2, eerste lid, van de Awb
Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord.
Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb
De bestuursrechter kan bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
Opiumwet
Artikel 2 van de Opiumwet
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
a. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
b. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
c. aanwezig te hebben;
d. te vervaardigen.
Artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Voetnoten

1.Afdeling 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
2.Afdeling 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910.
3.Artikel 5, onder a, van het beleid.
4.Van een handelshoeveelheid softdrugs is volgens de door het openbaar ministerie toegepaste criteria sprake wanneer de softdrugs in een grotere hoeveelheid dan 5 gram aanwezig zijn. Dit is opgenomen in paragraaf 6 van de Aanwijzing Opiumwet.
5.Artikel 5, onder b, van het beleid.
6.Artikel 5, onder j, van het beleid.
7.Artikel 5, onder c, van het beleid.