ECLI:NL:RBZWB:2024:23

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23/3580 / AWB- 23_3562
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen in strijd met het bestemmingsplan

Op 3 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken AWB 23/3580 en AWB 23/3562, waarin eisers beroep aantekenen tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van dertig appartementen in [plaats 1]. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, omdat het college van burgemeester en wethouders niet alle strijdigheden met het bestemmingsplan expliciet heeft genoemd en niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het project ondanks de hoge parkeerdruk in een goede ruimtelijke ordening past. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning van 5 januari 2023 gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen en dat het college op de beroepen heeft gereageerd met een verweerschrift. Tijdens de zitting op 1 december 2023 hebben eisers, het college en de gemachtigde van de derde-partij [b.v.] hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld, waaronder de argumenten over de strijdigheid met het bestemmingsplan, de parkeerdruk en de gevolgen voor de ruimtelijke ordening. De rechtbank concludeert dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de hoge parkeerdruk acceptabel is en dat de vergunning niet kan worden verleend zonder expliciete afwijkingen voor alle strijdigheden met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van de vergunning in stand gelaten, zodat de bouw van de appartementen kan doorgaan. Het college is verplicht het griffierecht aan de eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/3562 en 23/3580

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2024 in de zaken tussen

[eisers 1] , uit [plaats 1] , eisers 1

en

[eisers 2] , uit [plaats 1] , eisers 2

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 1] .

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [b.v.] uit [plaats 2] (gemachtigde: [gemachtigde] ) ( [b.v.] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van dertig appartementen op [adres 1] en [adres 2] en [adres 3] te [plaats 1] .
2. De aanvraag heeft vanaf 5 januari 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het kader van het toepassen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat tegen dit besluit direct beroep moet worden ingesteld. [1]
2.1.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. [b.v.] heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 1 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, met uitzondering van [naam 1] , mr. K. de Ruiter en [naam 2] namens het college, [naam 3] namens [b.v.] en de gemachtigde van [b.v.] .

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden een vergunning heeft verleend voor het bouwen van de appartementen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader omgevingsvergunning
6. Het college heeft, voor zover hier van belang, een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. [2]
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kent in artikel 2.10 een verplicht toetsingskader voor de activiteit ‘bouwen’. Kort gezegd betekent dit dat het college moet toetsen of het bouwplan voldoet aan het bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Indien er geen sprake is van strijd met één van deze weigeringsgronden moet het college de vergunning verlenen. Indien er zich één van deze weigeringsgronden voordoet, is het college in beginsel verplicht de omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren, tenzij zij goed gemotiveerd reden heeft om af te wijken en toch een omgevingsvergunning te verlenen.
6.1
Op de percelen waarop het project is aangevraagd zijn de bestemmingsplannen ‘ [bestemmingsplan 1] ’ en ‘Binnenstad [plaats 1] ’ (deels aangevuld met ‘ [bestemmingsplan 3] ’) van toepassing. Daarnaast is voor een deel van één van de percelen op 12 juli 2017 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van commerciële ruimten met daarboven 11 appartementen. De percelen hebben de enkelbestemmingen ‘Centrum’ (Binnenstad [plaats 1] ) en ‘Centrum’ en ‘Wonen’ ( [bestemmingsplan 1] ). Volgens het college is het bouwplan, waarvoor vergunning is aangevraagd, in strijd met het bestemmingsplan, omdat:
- er 2 woningen meer worden gerealiseerd dan het bestemmingsplan toestaat;
- er woningen worden toegevoegd op de begane grond;
- de maximale bouwhoogte van respectievelijk 10 en 15 meter wordt overschreden;
- de maatvoering van de gebouwen groter is dan de maximaal aangegeven maatvoering, wat in strijd is met de bepalingen over het beschermd stadsgezicht;
- er gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd;
- de toegestane goothoogte van respectievelijk 7 en 9 meter wordt overschreden tot 9,27 meter;
- er niet wordt voldaan aan de bepalingen ter bescherming van archeologische waarden.
Het college is verplicht te onderzoeken of er alsnog een vergunning kan worden verleend. [3] Het college heeft beleidsruimte om al dan niet de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen en moet daarbij onder meer beoordelen of sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het college is in dit geval van mening dat de gevraagde vergunning in een goede ruimtelijke ordening past en heeft daarom de vergunning verleend. De rechtbank zal hieronder beoordelen of het college de vergunning op goede gronden heeft verleend.
Verklaring van geen bedenkingen
7. Bij toepassing van de door het college gevolgde procedure moet de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgeven. [4] De gemeenteraad van [plaats 1] heeft op 20 april 2023 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
Is voor alle strijdigheden met het bestemmingsplan een afwijking toegestaan?
8. Volgens artikel 10.3.1 van bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 1] ’ is het bouwen en gebruiken van gebouwen alleen toegestaan als op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor auto’s wordt gerealiseerd. Het college is op grond van artikel 10.3.2 van dit bestemmingsplan echter bevoegd bij de vergunningverlening een afwijking toe te staan, indien aangetoond wordt dat in het omliggende openbaar gebied voldoende parkeergelegenheid is en blijft. Ter zitting heeft het college aangegeven dat hij deze afwijkingsbevoegdheid heeft meegenomen in de verleende buitenplanse afwijking voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan. Uit de vergunning blijkt echter niet dat het college van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt of dit heeft meegenomen in de buitenplanse afwijkingsvergunning. Dat is een gebrek in de besluitvorming.
8.1
Daarnaast zijn op grond van artikel 9.4 ‘ [bestemmingsplan 1] ’ maximaal 32 wooneenheden toegestaan in het plangebied. Het college heeft een afwijking toegestaan voor 2 extra appartementen. Ter zitting is gebleken en door het college erkend dat er na realisatie van het project in plaats hiervan 35, dus drie extra, appartementen zijn gerealiseerd in het plangebied. Op grond van artikel 5.5.1 van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 3] ’ zijn daarnaast maximaal 9 woningen per bouwperceel toegestaan. Binnen dit bestemmingsplan zijn in totaal echter 22 appartementen op het bouwperceel vergund. Uit de vergunning blijkt niet dat het college ook is afgeweken voor deze strijd met het bestemmingsplan. De ruimtelijke onderbouwing benoemt dit artikel wel, maar motiveert niet in hoeverre het bouwplan daarmee in strijd is en waarom dit toch ruimtelijk aanvaardbaar is. Ter zitting heeft het college uitgelegd dat dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat leegstaande winkelpanden in veel te kleine appartementen worden verdeeld. Het college staat echter achter de vergunde ontwikkeling van 22 appartementen op dit bouwperceel.
8.2
Het bestreden besluit, de vergunning, is hiermee niet deugdelijk gemotiveerd. Uit het besluit is niet goed af te leiden op welke punten het college vergunning heeft verleend voor het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Het besluit is daarom in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank heeft de mogelijkheid om ondanks dit formele gebrek de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en zal hierna daarom ook de overige beroepsgronden van eisers beoordelen.
Is de parkeerdruk zo hoog dat de vergunning in strijd met de goede ruimtelijke ordening is?
9. Eisers stellen dat het bouwplan niet voldoet aan een goede ruimtelijke ordening omdat het parkeren niet goed is geregeld. Voor het project zijn 43 parkeerplaatsen nodig, waarvan er slechts 4 op eigen terrein worden gerealiseerd. Dat betekent dat er 39 parkeerplaatsen tekort komen. De gemeente wil dit oplossen door een parkeerterrein van 18 plaatsen aan de [straat] aan [b.v.] te verhuren. Deze parkeerplaatsen worden nu door gemeenteambtenaren gebruikt die dan elders in de buurt gaan parkeren. Eisers geloven niet dat ze altijd buiten de vestingwallen zullen gaan parkeren. Ook de nieuwe bewoners zullen proberen dichterbij op openbare plaatsen te parkeren. Bovendien is het exclusief beschikbaar stellen van dit terrein aan bewoners van het nieuwe project een vorm van ongelijke behandeling.
Zelfs als dit wel goed bevonden wordt, zijn er nog 21 parkeerplaatsen tekort. Eisers weten niet of de berekeningen kloppen. Er worden overal in de binnenstad nieuwe appartementen gerealiseerd zonder dat er parkeerplaatsen bij komen. Door verschillende herinrichtingen zijn er al minder parkeerplaatsen dan waar het parkeeronderzoek van [naam 4] vanuit gaat. Door de herinrichting van de [locatie] zullen er nog meer parkeerplaatsen verdwijnen. Daarnaast vervallen er ook nog 4 of 5 parkeerplaatsen op het terrein van [b.v.] waarop het bouwplan gerealiseerd wordt, waardoor de bewoners die nu die parkeerplaatsen gebruiken hun auto’s ook verplaatsen naar de openbare ruimte.
9.1
Het college heeft ter zitting aangegeven het van groot belang te vinden dat het vergunde project doorgang kan vinden. De regelgeving is weliswaar zo dat parkeren in beginsel op eigen terrein moet worden voorzien. Het is echter niet acceptabel dat er geen ontwikkelingen in het centrum van [plaats 1] meer mogelijk zijn, omdat er onvoldoende parkeergelegenheid is. Hij wijst daarbij op de parkeergelegenheden in de bolwerken en om het centrum heen. Daar is voldoende parkeergelegenheid. [plaats 1] heeft een compact centrum. Bezoekers en bewoners moeten daarom een iets langere loopafstand accepteren dan de kengetallen van CROW. Een hoge parkeerbezetting van 90% in het centrum zelf is daarom volgens het college acceptabel. Het college vindt in juridische zin dat er gesaldeerd kan worden met de parkeerbehoefte van de vorige functie van het perceel, als bioscoop. Daarnaast is er door de aanvrager geprobeerd zoveel mogelijk parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren en door er een parkeerplaats bij te huren. Mogelijk zitten er enige onzorgvuldigheden in het parkeeronderzoek. Dat kan in de marge leiden tot iets hogere bezettingsgraden, maar zal voor het college niet leiden tot de conclusie dat geen sprake meer is van een goede ruimtelijke ordening in verband met de hoge parkeerdruk. Overigens wordt er momenteel gewerkt aan een nieuw parkeerbeleid waarin deze aspecten meegenomen worden.
9.2
De rechtbank stelt vast dat de gemeente [plaats 1] geen normen heeft vastgesteld voor de parkeerdruk of de loopafstanden. Dat betekent dat het college per vergunning goed moet motiveren wat de gevolgen voor de parkeersituatie zijn en waarom die acceptabel zijn in het licht van een goede ruimtelijke ordening.
Salderen met het voorgaande toegestane gebruik kan daar een rol in spelen. Het college heeft echter ook desgevraagd niet aangegeven welke parkeerbehoefte het voorgaande gebruik had en of en in hoeverre deze vrijgevallen parkeerbehoefte al is ingezet voor de eerdere vergunning voor het bouwen van commerciële ruimtes en appartementen op een gedeelte van hetzelfde perceel of andere projecten. Salderen met het voorgaande gebruik vormt daarom geen onderbouwing om in dit geval vergunning te verlenen met minder parkeerplaatsen op eigen grond.
9.3
Uit de vergunning en de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing (het rapport van [naam 4] ) blijkt vervolgens dat de gevolgen voor het parkeren in beeld zijn gebracht. De rechtbank is van oordeel dat het bij de ruimtelijke onderbouwing horende parkeeronderzoek aan de besluitvorming ten grondslag mocht worden gelegd. Eisers hebben weliswaar gewezen op een aantal onzorgvuldigheden, maar het college stelt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat dit slechts tot een marginaal hogere parkeerdruk zal leiden en vindt het belangrijker dat ontwikkelingen in het centrum van [plaats 1] mogelijk blijven. De rechtbank is van oordeel dat de grote lijnen van het parkeeronderzoek in stand blijven. Dat betekent dat de parkeerdruk, zeker op bepaalde tijden, erg hoog zal zijn.
9.4
Het parkeeronderzoek en de vergunning bevatten echter geen motivering waarom een dergelijk hoge parkeerbezetting acceptabel is. Ter zitting heeft het college alsnog en voldoende gemotiveerd waarom hij de hoge parkeerdruk acceptabel vindt. Daarbij heeft het college duidelijk aangegeven het doorgaan van de vergunde ontwikkeling belangrijker te vinden dan een extra toename van de parkeerdruk. Hij heeft bij zijn motivering de aard en omvang van het specifieke centrumgebied in de vesting van [plaats 1] en de omliggende parkeerplaatsen meegenomen. Het is in eerste instantie aan het college om deze afweging te maken. De rechtbank mag slechts toetsen of het college in redelijkheid tot deze keuze kon komen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de extra toelichting en motivering die ter zitting is gegeven, het college in redelijkheid tot de keuze kon komen dat de hoge parkeerdruk niet in de weg hoeft te staan aan de vergunningverlening.
9.5
Het in de vergunning ontbreken van de motivering waarom de hoge parkeerdruk acceptabel is, is naar het oordeel van de rechtbank een ernstig gebrek aan het besluit dat moet leiden tot gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van de gebrekkige motivering van de vergunning. Gelet op de mogelijkheid om, ondanks de vernietiging van het bestreden besluit de rechtsgevolgen in stand te laten, zal de rechtbank hieronder nog ingaan op de overige beroepsgronden.
Heeft het college ten onrechte geen rekening gehouden met apparatuur op de gebouwen?
10. Bij de afwijking voor de toegestane hoogte heeft het college volgens eisers ten onrechte geen rekening gehouden met de apparatuur die op het dak geplaatst moet worden. Daardoor wordt de overschrijding nog eens 0,8 tot 1 meter hoger. Daarnaast vrezen eisers voor geluidsoverlast door met name de warmtepompen.
10.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de reactie op de zienswijzen blijkt dat het college op de hoogte was van het feit dat er installaties op het dak zouden staan en dat de welstand- en monumentencommissie deze mee heeft genomen in de beoordeling van het plan. Daarbij is uitdrukkelijk overwogen dat de zichtbaarheid vanuit de openbare ruimte zoveel mogelijk wordt beperkt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college geen vergunning kon verlenen voor overschrijding van de maximale hoogte van de gebouwen door de installaties.
Voor wat betreft de gevreesde geluidsoverlast gelden de normen uit het bouwbesluit. Uit de toetsing is gebleken dat de units daar in beginsel aan voldoen. Het college mocht de vergunning dus niet weigeren wegens de gevreesde geluidsoverlast van de warmtepompen.
Heeft het college ten onrechte afwijking van maximale (goot)hoogtes toegestaan?
11. Eisers stellen dat de hoogte van het appartementencomplex ertoe leidt dat er minder zon in hun tuinen en woningen komt. Dit leidt tot verminderde opbrengst van zonnepanelen, noodzaak tot aanpassing van beplanting en een mogelijke toename van vochtproblemen. Volgens eisers ontstaat er een grote rechte muur in de achtertuin en belemmert die het uitzicht. Mogelijk moeten ook bomen en struiken wijken voor de bouw.
11.1
Het college wijst erop dat de goothoogte weliswaar hoger is dan toegestaan, maar de totale bouwhoogte niet of nauwelijks. Uit onderzoek van [b.v.] blijkt dat het plan nauwelijks tot meer schaduw leidt. De problemen met de zonnepanelen, beplanting en vocht zullen dan ook beperkt blijven.
11.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eisers hebben niet inhoudelijk gereageerd op de reactie op de zienswijze. Ze hebben daarmee niet aangegeven waarom de beperkte extra (goot)hoogte ten opzichte van wat in het bestemmingsplan is toegestaan toch onevenredige gevolgen voor hen heeft. De rechtbank kan de reactie op de zienswijzen volgen en ziet niet in waarom het college gelet op deze punten in redelijkheid geen vergunning kon verlenen.
Heeft het college ten onrechte de noodtrap toegestaan?
12. Eisers stellen dat de noodtrap niet fraai is en dat ander gebruik dan het bedoelde gebruik als noodtrap kan leiden tot aantasting van de privacy.
12.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor zover eisers de trap niet mooi vinden, heeft de welstand- en monumentencommissie dit meegenomen in de beoordeling. Eisers hebben niet gemotiveerd aangegeven waarom dit advies onjuist is. In een reactie op de zienswijze heeft het college aangegeven dat de nooddeuren met ondoorzichtig glas worden uitgevoerd. Ook bij de trappen wordt het uitzicht tegengegaan door middel van de toepassing van strekmetaal. De VvE zal een huishoudelijk reglement opstellen om het gebruik van de noodtrappen als verblijfsruimte te voorkomen, zodat de inbreuk op privacy wordt voorkomen. Eisers hebben niet gesteld dat de noodtrap ondanks deze maatregelen toch nog een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy vormt.
Passen de appartementen in het beschermd stadsgezicht?
13. Eisers stellen dat de bouwmassa te groot wordt en dat dit niet passend is in het beschermd stadsgezicht. De grote muur is zichtbaar vanaf de [locatie] . Ten onrechte is bij de verleende afwijking van het bestemmingsplan ook geen rekening gehouden met de hoogte van de technische apparatuur die op het dak van de appartementen komt te staan.
13.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het feit dat er grote muur zichtbaar is vanaf de [locatie] betekent niet automatisch dat het bouwplan niet in het beschermd stadsgezicht past. Het college heeft zich bij de besluitvorming gebaseerd op het deskundigenadvies van de welstand- en monumentencommissie. Die heeft niet aangegeven moeite te hebben met de grote muur. Eisers gaan niet op dit advies in. Eisers hebben ook niet zelf onderbouwd waarom het bouwplan te groot en niet passend is in beschermd stadsgezicht. In de zienswijzen waarnaar ze verwijzen hebben ze het verder vooral over hun eigen uitzicht en de beperking van zonlichttoetreding. Dat zijn individuele belangen en niet direct te relateren aan het beschermd stadsgezicht. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het vergunde plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en past binnen het beschermd stadsgezicht. Deze aspecten vormen daarmee geen grond om de vergunning te weigeren.
Hebben de appartementen toegevoegde waarde?
14. Eisers stellen dat er al voldoende aanbod is van appartementen in de prijsklasse die nu gebouwd wordt. De vergunning heeft daarom geen toegevoegde waarde en concurreert met het bestaande aanbod.
14.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op zich kan de bouw van objecten waar geen vraag naar is, en waarmee dus voor leegstand wordt gebouwd, in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Uit het Kwalitatief Woning Onderzoek Zeeland 2019, waarnaar in de ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen, blijkt echter dat er juist wel vraag is naar appartementen. Ook past de bouw in de Woningmarktafspraken Zeeuws-Vlaanderen 2016-2025. Het feit dat er appartementen die vergelijkbaar zijn met de te bouwen appartementen te koop staan op Funda betekent niet dat er geen of onvoldoende vraag naar is. Eisers geven geen nadere onderbouwing waaruit blijkt dat de vraag ontbreekt en de bouw daarom niet in een goede ruimtelijke ordening past.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond omdat het college in het bestreden besluit niet alle strijdigheden met het bestemmingsplan heeft genoemd en daardoor niet voor alle strijdigheden expliciet een afwijking heeft toegestaan. Ook heeft het college niet gemotiveerd waarom het vergunde project ondanks de hoge parkeerdruk in een goede ruimtelijke ordening past. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen.
Ter zitting heeft het college wel aangegeven dat het de bedoeling was een afwijking toe te staan voor het gebruik terwijl er niet voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein waren en voor het aantal toegestane woningen. Eisers zijn inhoudelijk direct of indirect op deze afwijkingen ingegaan. Het college heeft gemotiveerd waarom de hoge parkeerdruk en het hogere aantal woningen in dit geval aanvaardbaar zijn. De rechtbank acht met deze aanvullende motivering dat de omgevingsvergunning op goede gronden is verleend en zal daarom met het oog op de finale geschilbeslechting de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb in stand laten.
Dat de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning, ondanks de vernietiging ervan, in stand kunnen blijven betekent dat vergunninghouder de appartementen mag bouwen conform de omgevingsvergunning.
15.1
Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan beide eisers vergoeden. Eisers hebben geen beroep gedaan op andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen van eisers gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 17 mei 2023;
- laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan beide eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 3 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet, [. . .]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking, [. . .]
Bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 2] ’
5.4.1
Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik conform het bepaalde in lid 5.1.1 sub h lid 1 is alleen dan planologisch toegestaan indien parkeercapaciteit op eigen terrein beschikbaar is dan wel is aangetoond dat er geen onevenredige toename van de parkeerdruk ontstaat.
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op de bestaande woningen.
Bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 1]
10.3
Voorwaardelijke verplichting parkeren
10.3.1
Algemeen
Het bouwen of (doen laten) gebruiken van gebouwen is alleen toegestaan onder de voorwaarde dat bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning, op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor auto’s en fietsen wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen voor de functies die mogelijk zijn binnen de bestemming, zoals opgenomen in de CROW publicatie 317, waarbij de gebiedskenmerken 'centrum' en 'weinig stedelijk' van toepassing zijn voor het onderhavige plangebied.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om indien er met betrekking tot parkeren door de gemeenteraad gewijzigd beleid wordt vastgesteld, dit overeenkomstig van toepassing te verklaren op onderhavig bestemmingsplan.
10.3.2
Parkeren buiten eigen terrein
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.3.1 ten behoeve van het toestaan van het geheel of gedeeltelijk voorzien in de parkeerbehoefte in en/of onder het openbaar gebied onder de voorwaarde dat is aangetoond dat er voldoende parkeergelegenheid is en blijft in het omliggende openbaar gebied.

Voetnoten

1.Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d van de Awb.
2.Artikel 2.1, eerste lid onder a en c van de Wabo
3.Artikel 2.10, tweede lid van de Wabo
4.Artikel 6.5 van het Bor