ECLI:NL:RBZWB:2024:229

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
10399035 CV EXPL 23-634 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon, overuren, vakantiedagen en wettelijke verhoging in arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert de eiser, een zelfstandig werkend kok, betaling van achterstallig loon, overuren, vakantiedagen, vakantiegeld, feestdagentoeslag en wettelijke verhoging van de gedaagden, een vennootschap onder firma. De arbeidsovereenkomst tussen partijen liep van 1 augustus 2021 tot 31 juli 2022. De eiser stelt dat de gedaagden niet volledig aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan, met name tijdens zijn ziekte in juli 2022. De gedaagden betwisten de vorderingen en stellen dat de eiser minder uren heeft gewerkt dan overeengekomen, en dat er sprake is van min-uren die verrekend moeten worden. De kantonrechter oordeelt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vorderingen met betrekking tot overuren, maar dat de gedaagden wel achterstallig loon, niet opgenomen vakantiedagen, vakantiegeld en feestdagentoeslag verschuldigd zijn. De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 25% van het verschuldigde bedrag. De gedaagden worden veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 5.121,13, inclusief proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10399035 \ CV EXPL 23-634
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M. Harte,
tegen

1.DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [gedaagde 1] ,

te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2] , VENNOOT VAN GEDAAGDE SUB 1,
te [plaats 1] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
procederend bij gedaagde sub 2, hierna te noemen: [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 april 2023;
- de brief van 27 oktober 2023 van mr. Harte, met de aanvullende producties 6 en 7, en een productieoverzicht;
- de mondelinge behandeling van 30 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ter zitting is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedag] 1988, is per 1 augustus 2021 bij [gedaagden] in dienst getreden in de functie van zelfstandig werkend kok, op basis van een arbeidsduur van 38 uur per week en een loon van € 1.900,00 netto per maand. Partijen zijn de arbeidsovereenkomst aangegaan voor de duur van een jaar. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het horeca- en aanverwante bedrijf (hierna: de cao) van toepassing. Het dienstverband is op 31 juli 2022 geëindigd.
2.2.
Partijen hebben elkaar tijdens het dienstverband via Whatsapp onder meer de volgende berichten gestuurd:
“[26-10-2021 16:11:46] [eiser] : En waneer waren we dicht in november? We
willen dan vanavond iets gaan boeken
[26-10-2021 16:12:16] [bijnaam gedaagde 2][ [gedaagde 2] ; toevoeging ktr.]
: Vanaf 15 november tm 2 december
[26-10-2021 16:13:11] [eiser] : Ok , ja dan gaan wij ook een weekje weg ,
centerparcs ofzo
(…)
[27-06-2022 07:48:01] [bijnaam gedaagde 2] : En zoals afgesproken, zullen we een nieuw contract opstellen voor onbepaalde tijd, dus in pricipe kun je die deze keer wel tekenen en hier
blijven werken.
[27-06-2022 07:48:38] [eiser] : Ok is goed . Ik zit in de wachtkamer pfff……
(…)
[17-07-2022 16:33:27] [bijnaam gedaagde 2] : Ik wil een gesprek met je, dus morgen graag
[18-07-2022 12:24:04] [eiser] : We zijn net terug en ik moet morgen en
woensdag naar terneuzen voor verder onderzoek . Vrijdag moet ik dan terug voor de
uitslag en mag als alles meezit daarna weer aan het werk
[20-07-2022 11:26:58) [bijnaam gedaagde 2] : Heyhey, wil je even laten weten hoe het gaat? Heb je
allebei je onderzoeken al gehad? Dan kan ik een plan maken waar we samen naar kunnen
kijken vrijdag.
[20-07-2022 13:36:17] [eiser] : Vrijdag krijg ik de uitslag en dan weet ik
meer
[20-07-2022 13:45:58) [bijnaam gedaagde 2] : Ok mooi, kom je dan langs om te kijken hoe verder?
[20-07-2022 13:46:23] [eiser] : Ja dat is goed
(…)
[25-07-2022 16:19:21] [eiser] : Hoi [gedaagde 2] is er al nieuws van het front ?
[25-07-2022 18:43:04] [eiser] : Je zou me vandaag nog bellen
[25-07-2022 19:16:43] [bijnaam gedaagde 2] : Vanmorgen met boekhouder gesproken. Ik heb van jou een
brief nodig waarin je aangeeft dat je per 1 augustus stopt, dan zal hij de
eindafrekening maken.
[25-07-2022 20:45:12] [eiser] : Ok ik zal die morgen even afgeven of in de bus
doen dan
(…)”
2.3.
[gedaagden] heeft [eiser] bij brief van 5 augustus 2022 het volgende meegedeeld:
“Naar aanleiding van de gebeurtenissen vanaf het moment dat je jezelf ziekgemeld hebt, wil ik je mededelen dat er besloten is een aangepaste betaling te doen.
Dit wil zeggen dat er een uitbetaling komt van de uren die je in de maand jui 2022 gewerkt hebt. En dus niet een volledige maand zoals je verwacht.
De reden hiervan is dat er meerdere keren op verschillende wijze geconstateerd is dat jouw geschetste ziektebeeld niet klopt met onze bevindingen. Dit kunnen we op meerdere vlakken bevestigen en bewijzen. Dit wordt dus gezien als aantoonbaar werkweigering en daarvoor stellen wij je in gebreke.
Dit op grond van artikel : 7: 627 van het Burgerlijk Wetboek. Hierin staat vermeld dat er verwijtbaar werk is geweigerd.
Hieruit voorkomend artikel: 7: 628 waarin vermeld staat dat de werkgever in deze de mogelijkheid heeft om over te gaan tot in gebrekestelling voor geleden schade vanwege uw afwezigheid.
Daarnaast is er ook sprake is van een onrechtmatige daad omdat uw aan het werk bent geweest bij een gelijksoortig horecabedrijf en dat deze werkzaamheden eenzelfde soort werk betrof wat je hier NIET kon en mocht uitvoeren volgens jezelf en advies van je huisarts vanwege je ziektebeeld.
Wij hebben tijdens uw onrechtmatige afwezigheid 6 halve dagen de deuren moeten sluiten, wat neerkomt op een omzetverlies van gemiddeld €9000,- (€1500 omzet per halve dag)
Voor de gewerkte uren in Juli, zul je van ons een eindafrekening krijgen en worden deze zo snel mogelijk en naar rederlijkerwijs uitbetaald.
Tot slot wil ik u vermelden dat wij voornemens zijn, indien je niet akkoord gaat met ons besluit, vervolgen met stap 2 en je daarin aansprakelijk te stellen voor je onrechtmatige daad, en de geleden schade op u te verhalen.”
2.4.
[eiser] heeft bij brief van 11 augustus 2022 als volgt gereageerd:
“Uw brief van 5 augustus jl. Heb ik ontvangen. Ik ben erg verbaasd over de inhoud van deze brief.
Zoals bij [gedaagden] bekend, heb ik op 15 juli jl. een epileptische aanval gehad. Ik ben op deze dag (ná
de epileptische aanval) toch nog naar mijn werk gekomen, omdat ik mij altijd volledig inzet voor
mijn werk en mezelf pas ziekmeld als werken echt niet meer gaat. Zoals u weet ben ik op deze dag
op mijn werk alsnog ingestort. Ik ben toen direct naar de huisarts gegaan.
De huisarts adviseerde mij dringend om mij direct ziek te melden en heeft nader onderzoek
ingesteld naar de toedracht van mijn aanval en mijn algehele gezondheid. Zij gaf mij aan dat ik, tot
de uitslag van het onderzoek binnen was, in de ziektewet moest blijven om erger te voorkomen. Ik
heb mij dan ook direct bij u ziekgemeld, zoals u weet. U gaf op dat moment aan dat u hiervoor
begrip had en dat gezondheid voor alles gaat.
Toen de uitslag van de onderzoeken binnenkwamen, bleek dat ik, behalve epilepsie, nog meer
onder de leden heb, waarvoor nader onderzoek gedaan moet worden. Ook is de huisarts tot de
conclusie gekomen dat mijn epileptische aanvallen altijd voortkomen uit periodes van zeer hoge
stress (in mijn horecafuncties). De huisarts adviseerde mij dringend om in de toekomst een minder
stressvolle functie buiten de horeca te zoeken, om verdere aanvallen te vermijden.
Omdat mijn contract per 1 augustus afliep, heb ik per direct mijn baan bij u opgezegd en
aangegeven dat ik per 1 augustus 2022 stop met werken bij u. Dit heb ik – op uw verzoek – ook
schriftelijk bevestigd. U zou na ontvangst van dit schrijven de eindafrekening in orde maken. Tot op
heden heb ik nog niets van u mogen ontvangen.
In de periode in juli dat ik mij ziek had gemeld, heb ikgeenwerkzaamheden voor een ander
(horeca)bedrijf uitgevoerd. Dat wat u stelt in uw brief is dan ook een grote leugen.
Aangezien ik geen (oproep van de) bedrijfsarts heb (ontvangen of) gezien, ben ik benieuwd naar uw
vermeende bewijs dat mijn ziektebeeld niet correct is. Bovendien staat in artikel 7:628 (lid 1): 'de
werknemer behoudt het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de
overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de
werkgever behoort te komen'.
Ik vind het erg spijtig dat [gedaagden] door mijn ziekte de deur een paar keer heeft moeten sluiten, maar
dit is voor rekening en risico van [gedaagden] en is mij niet aan te rekenen. Ik ben derhalve ook niet
aansprakelijk voor de geleden schade.
Ik ga er vanuit dat [gedaagden] alsnog mijnvolledigesalaris over de maand juli, alsmede de
volledige eindafrekening inclusief vakantiegeld en fooienuiterlijk 14 augustus 2022aan mij
overmaakt op de door mij aangegeven Rabo-bankrekening.
Als u in gebreke blijft, ben ik genoodzaakt mijn raadsman bij de rechtsbijstandverzekering verder in
te schakelen.”
2.5.
De voormalige gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagden] bij brief van 19 september 2022 gesommeerd tot betaling van € 12.844,51 netto aan achterstallig loon over de maand juli 2022, overuren, vakantiedagen, vakantiegeld, feestdagentoeslag, wettelijke verhoging en boete wegens niet tijdige aanzegging van het einde van het dienstverband. Ook is aanspraak gemaakt op de wettelijke rente en een vergoeding van € 1.093,17 voor buitengerechtelijke incassokosten, ingeval tijdige betaling mocht uitblijven.
2.6.
[gedaagden] is bij brief van 7 december 2022 van de gemachtigde van [eiser] gesommeerd om over te gaan tot betaling van € 12.844,51 en € 1.093,17, onder aanzegging van rechtsmaatregelen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – dat [gedaagden] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van:
een bedrag van € 11.619,61 netto;
de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 11.619,61 vanaf 4 oktober 2022, althans de eerst mogelijke datum tot aan de dag van algehele voldoening;
de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.093,17 op grond van artikel 6:96 BW conform de Wet buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit buitengerechtelijke incassokosten;
e wettelijke rente over de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
de proceskosten.
3.2.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In geschil is of [gedaagden] tegenover [eiser] volledig heeft voldaan aan haar (betalings)verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst die vanaf 1 augustus 2021 tot 1 augustus 2022 tussen partijen heeft bestaan. Volgens [eiser] is dat niet het geval. Hij stelt, kort gezegd, dat [gedaagden] hem nog overuren, achterstallig loon over de maand juli 2022, feestdagentoeslag, niet genoten vakantiedagen en vakantiegeld, en de wettelijke verhoging over deze bedragen, alsook een vergoeding wegens het niet tijdig aanzeggen van het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst na 31 juli 2022 is verschuldigd, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
Overuren - minuren
4.2.
Volgens [eiser] moet [gedaagden] hem een bedrag van € 2.409,67 netto aan overuren voldoen. Hij stelt daartoe in 2021 in de maanden augustus, september en oktober, en in 2022 in de maanden maart, april, mei en juni meer dan 38 uur per week oftewel 164,67 uur per maand te hebben gewerkt en daarmee in totaal 208,81 overuren te hebben gemaakt, die tegen het uurloon van € 11,54 moeten worden uitbetaald.
4.3.
[gedaagden] betwist dat [eiser] overuren heeft gemaakt en verwijst daartoe naar de door haar overgelegde registratie van de door [eiser] gewerkte uren over de periode vanaf 1 augustus 2021 tot 1 augustus 2022. [1] Volgens [gedaagden] zijn alle gewerkte uren via het kassasysteem met een begin- en eindtijd per gewerkte dag geregistreerd en laat die registratie zien dat [eiser] niet méér, maar juist minder dan de overeengekomen arbeidsduur heeft gewerkt. De minuren vertegenwoordigen een bedrag van € 4.021,69 (348,5 x € 11,54) dat moet worden verrekend met hetgeen zij nog (wel) aan [eiser] is verschuldigd, aldus [gedaagden] .
4.4.
Ingevolge de cao is sprake van overwerk indien en voor zover de werknemer op verzoek van de werkgever werkzaamheden heeft verricht waardoor hij in de referteperiode meer uren heeft gewerkt dan de overeengekomen arbeidstijd. De aldus vastgestelde uren moeten worden gecompenseerd. Indien overwerkuren niet meer gecompenseerd kunnen worden in tijd voor tijd, dan moeten ze worden uitbetaald. [2]
4.5.
Aangezien [eiser] zich erop beroept dat hij op verzoek van [gedaagden] overuren heeft gemaakt die bij het einde van het dienstverband hadden moeten worden uitbetaald, ligt het op zijn weg om die stelling voldoende te onderbouwen en daartoe de juistheid van de door [gedaagden] overgelegde urenregistratie gemotiveerd te betwisten. Dat heeft [eiser] echter niet gedaan. Hij beroept zich op zijn eigen administratie, maar heeft deze niet overgelegd. De enkele verklaring ter zitting dat een leverancier en zijn echtgenote omtrent zijn werktijden zouden kunnen worden gehoord, volstaat niet. [eiser] heeft hiermee niet aan de op hem rustende stelplicht voldaan, zodat zijn vordering in zoverre niet toewijsbaar is. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
4.6.
[gedaagden] kan echter evenmin worden gevolgd in haar stelling dat zij vanwege de door haar gestelde minuren een vordering heeft op [eiser] . Ook indien juist is dat [eiser] minder uren heeft gewerkt dan de overeengekomen arbeidsduur, wat met de overgelegde urenregistratie op zichzelf voldoende is onderbouwd, ontbreekt een grondslag voor een vordering op [eiser] vanwege die minuren. Van een dergelijke vordering en verrekening kan alleen sprake zijn indien en voor zover de oorzaak van de minuren in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. [3] Feiten en omstandigheden waaruit volgt dat die situatie zich hier voordoet, zijn echter gesteld noch gebleken. Voor zover [eiser] minder uren heeft gewerkt als gevolg van de corona-pandemie, zoals [gedaagden] ter zitting heeft aangevoerd, betreft dat een oorzaak die uitsluitend voor rekening en risico van [gedaagden] als werkgever behoort te komen.
4.7.
Het voorgaande betekent dat aan [gedaagden] geen beroep op verrekening toekomt voor zover zij aan [eiser] nog enig bedrag is verschuldigd, wat hierna verder zal worden beoordeeld.
Achterstallig loon
4.8.
Volgens [eiser] heeft hij de tweede helft van juli 2022 vanwege ziekte niet meer kunnen werken en komt hem in die periode op grond van de cao 95% van het loon toe, waarmee zijn totale loon over juli 2022 uitkomt op € 1.792,73 netto. [eiser] stelt dat [gedaagden] dit bedrag ten onrechte niet aan hem heeft voldaan.
4.9.
[gedaagden] betwist in deze procedure niet (meer) dat zij dit bedrag aan [eiser] is verschuldigd. Zij beroept zich uitsluitend op verrekening daarvan met haar tegenvordering. Aangezien dat verweer bij gebreke van die tegenvordering niet slaagt, zoals hiervoor reeds overwogen, is de vordering van [eiser] tot het bedrag van € 1.792,73 netto toewijsbaar.
Feestdagentoeslag
4.10.
[eiser] stelt dat hij op 7 feestdagen – nieuwjaarsdag, Pasen (beide paasdagen), Koningsdag, Hemelvaartsdag en Pinksteren (beide pinksterdagen) – heeft gewerkt en dat hij voor die arbeidsuren op grond van de cao recht heeft op een toeslag van 50% ofwel een bedrag van € 306,96 (7 x [7,6 x 11,54 x 0,5]) dat hem niet is uitbetaald.
4.11.
[gedaagden] betwist dat. Zij stelt daartoe in de eerste plaats dat de feestdagentoeslag alleen geldt voor vakkrachten die zijn ingedeeld in groep 5 of hoger van de cao en dat [eiser] om die reden geen aanspraak kan maken op deze toeslag. Voorts stelt zij, onder verwijzing naar de door haar overgelegde urenregistratie, dat [eiser] niet op tweede paasdag heeft gewerkt en dat hij op de overige feestdagen in totaal slechts 38,5 uren heeft gewerkt, wat ingeval van een feestdagentoeslag neerkomt op een loon van € 666,43, inclusief de toeslag van € 222,15.
4.12.
Ingevolge de cao worden nieuwjaarsdag, eerste en tweede paasdag, Hemelvaartsdag, eerste en tweede pinksterdag, Koningsdag en eerste en tweede kerstdag als feestdagen aangemerkt. Indien compensatie van op feestdagen gewerkte uren niet (meer) mogelijk is met tijd voor tijd, dan geldt dat de werkgever een toeslag van 50% op het uurloon is verschuldigd en de tijd voor tijd vervalt. De feestdagencompensatie geldt niet voor de werknemer die (nog) geen vakkracht is. [4] De vakkracht is in de cao gedefinieerd als de vakervaren werknemer die 18 jaar of ouder is en beschikt over een erkend vakdiploma voor de functie dan wel aantoonbaar voldoende ervaringsuren in de desbetreffende functie heeft opgedaan. Aan dit laatste criterium is volgens de cao in ieder geval voldaan indien feitelijk 1.976 ervaringsuren zijn opgebouwd op of na de 18e verjaardag. Ingeval de werknemer van 18 jaar of ouder bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst op basis van ervaringsuren nog geen vakkracht is, dan moet ingevolge de cao in de arbeidsovereenkomst worden bepaald hoeveel ervaringsuren tot maximaal 1.976 ervaringsuren hij nog moet verwerven. Voorts is in de cao bepaald dat werknemers van 18 jaar en ouder die op grond van het Handboek Referentiefuncties Horeca worden ingedeeld in de functiegroepen V of hoger altijd vakkracht zijn. [5]
4.13.
Het verweer van [gedaagden] dat [eiser] niet als ‘vakkracht’ kwalificeert, wordt gepasseerd. Vaststaat dat [eiser] bij indiensttreding 32 jaar was en dat hij is aangenomen in de functie van zelfstandig werkend kok. [gedaagden] heeft ook niet betwist dat hij in die functie reeds voldoende ervaringsuren had opgedaan. Dat betekent dus dat [eiser] als vakkracht moet worden aangemerkt, óók indien juist zou zijn dat zijn functie niet in functiegroep V of hoger was ingedeeld, althans had moeten zijn ingedeeld.
4.14.
Daarmee ligt de vraag voor hoeveel uren [eiser] op de betreffende feestdagen heeft gewerkt. Ook op dit punt had van [eiser] een nadere onderbouwing mogen worden verwacht van zijn stellingen, gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagden] . Bij gebreke van die onderbouwing wordt [gedaagden] gevolgd in haar verweer dat [eiser] blijkens de overgelegde urenregistratie niet 53,2 uren op 7 feestdagen, maar 38,5 uren op 6 feestdagen heeft gewerkt. Dat betekent dat de gevorderde toeslag slechts tot het bedrag van € 222,15 (38,5 x € 11,54 x 0,5) toewijsbaar is.
Vakantiedagen en vakantiegeld
4.15.
[eiser] stelt voorts dat hij van de hem toekomende 25 (20 wettelijke en 5 bovenwettelijke) vakantiedagen slechts 6 dagen heeft opgenomen, zodat hem nog 19 dagen á € 87,70 (7,6 uur x € 11,54), ofwel een bedrag van € 1.666,38 netto moet worden uitbetaald.
4.16.
[gedaagden] betwist dit. Volgens haar zijn er door [eiser] in totaal 21 (6 + 15) vakantiedagen opgenomen, zodat slechts 4 uit te betalen vakantiedagen resteren, zijnde een bedrag van € 350,15 (4 x 7,6 x € 11,54) netto. [gedaagden] stelt daartoe dat de brasserie in de periode van 15 november 2021 tot en met 5 december 2021 vanwege de reguliere winterstop en deels ook vanwege de corona-lockdown was gesloten en dat [eiser] in die periode 15 vakantiedagen heeft opgenomen.
4.17.
Dit verweer van [gedaagden] slaagt ten dele. Ingevolge de cao geldt dat werknemer en werkgever worden geacht de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie en de vakantiedagen in onderling overleg vast te stellen, met dien verstande dat de werkgever bij een tegoed van méér dan de bovenwettelijke vakantie-uren, de tijdstippen voor het opnemen van die uren zelf mag aanwijzen. [6] Dat laatste betekent dat [gedaagden] in dit geval niet alleen met instemming van [eiser] , maar ook eenzijdig heeft mogen bepalen dat van de ten minste 19 nog resterende vakantiedagen van [eiser] de 5 bovenwettelijke vakantiedagen worden geacht in de sluitingsperiode te zijn opgenomen. Van nog aan [eiser] uit te betalen vakantiedagen kan in zoverre dan ook geen sprake zijn.
4.18.
[gedaagden] heeft echter, gelet op de betwisting daarvan door [eiser] , onvoldoende onderbouwd dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] in de sluitingsperiode (meer dan 5) vakantiedagen zou opnemen. Blijkens de overgelegde whatsapp-correspondentie heeft [eiser] weliswaar laten weten in de hem door [gedaagden] meegedeelde sluitingsperiode ‘een weekje’ weg te zullen gaan [7] , maar dat betekent niet dat hij akkoord is gegaan met het afboeken van (méér dan de 5 bovenwettelijke) vakantiedagen in die periode. Bij gebreke van feiten en omstandigheden die deze conclusie wel kunnen dragen, is [gedaagden] dan ook in nog een bedrag van € 1.227,86 (14 [25 – 6 – 5] x € 87,70 [7,6 uur x € 11,54]) netto aan [eiser] verschuldigd.
4.19.
[gedaagden] heeft voorts niet weersproken dat [eiser] nog recht heeft op de vakantiebijslag van (niet 5% maar) 8% van het loon [8] over de maanden juni en juli 2022, zijnde een bedrag van € 304,00 netto (2/12de van € 1.824,00 [8% van 12 x € 1.900,00 = € 22.800,00]), zodat ook dit bedrag toewijsbaar is.
Wettelijke verhoging
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagden] aan achterstallig loon over de maand juli 2022, feestdagentoeslag, niet genoten vakantiedagen en vakantiegeld in totaal nog een bedrag van € 3.546,74 (€ 1.792,73 + € 222,15 + € 1.227,86 + € 304,00) netto aan [eiser] dient te voldoen.
4.21.
Aangezien [gedaagden] dit bedrag niet tijdig aan [eiser] heeft betaald, is zij daarover de wettelijke verhoging verschuldigd. [9] Deze verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon tijdig te betalen en moet worden berekend over het totale in geld vastgestelde loon, waaronder begrepen de feestdagentoeslag, de niet genoten vakantiedagen en de vakantiebijslag. In de gegeven omstandigheden wordt echter wel aanleiding gezien om de wettelijke verhoging ambtshalve te matigen. Hoewel [gedaagden] ten onrechte niet tot betaling is overgegaan en haar verweer in zoverre wordt gepasseerd, is in dit geval geen sprake van een situatie waarin zij willens en wetens zonder enige grond heeft geweigerd het verschuldigde bedrag te voldoen. Een matiging van de verhoging tot 25% komt de kantonrechter met het oog op de omstandigheden billijk voor. Dat betekent dat de gevorderde wettelijke verhoging tot een bedrag van € 886,69 (25% van € 3.546,74) zal worden toegewezen.
Aanzegvergoeding
4.22.
[eiser] stelt op zichzelf terecht dat [gedaagden] hem uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst door het verstrijken van de duur daarvan van rechtswege zou eindigen, dus uiterlijk op 30 juni 2022, schriftelijk heeft moeten informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, en ingeval van voortzetting, ook over de voorwaarden waaronder zij de arbeidsovereenkomst wilde voortzetten, bij gebreke waarvan zij aan [eiser] een vergoeding is verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon van één maand, of een gedeelte daarvan ingeval van niet tijdige nakoming van deze verplichting. [10]
4.23.
[gedaagden] is een dergelijke vergoeding echter niet verschuldigd, aangezien haar verweer dat zij aan deze verplichting heeft voldaan, slaagt. Zij heeft in haar whatsapp-bericht van 27 juni 2022 immers duidelijk kenbaar gemaakt de arbeidsovereenkomst na 31 juli 2022 voor onbepaalde tijd te willen voortzetten [11] en heeft [eiser] daarmee tijdig, schriftelijk en toereikend geïnformeerd. Dat zij hem daarna geen nieuw contract heeft voorgelegd en de arbeidsovereenkomst uiteindelijk níet is voortgezet, maakt dat niet anders. Zowel uit de verdere whatsapp-correspondentie tussen partijen als de brief van 11 augustus 2022 van [eiser] volgt immers dat niet [gedaagden] , maar [eiser] zélf in juli 2022 heeft besloten de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten en deze op 31 juli 2022 te laten eindigen, wat [eiser] in deze procedure ook niet heeft betwist. De vordering tot betaling van de aanzegvergoeding zal derhalve worden afgewezen.
Tussenconclusie hoofdsom
4.24.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagden] in totaal € 4.433,43 (€ 1.792,73 + € 222,15 + € 1.227,86 + € 304,00 + € 886,69) netto aan [eiser] dient te betalen. De gevorderde hoofdsom zal in zoverre worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.25.
[eiser] vordert voorts nog een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering, die op zichzelf door [gedaagden] niet is betwist, is toewijsbaar, met dien verstande dat het gevorderde bedrag van € 1.093,17 gelet op de lagere toewijsbare hoofdsom van € 4.433,43 zal worden gematigd tot € 687,70 (inclusief btw). [12] [eiser] heeft voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt en de omstandigheid dat aan [eiser] een toevoeging is verleend staat aan toewijzing van een vergoeding daarvan niet in de weg. [13]
Wettelijke rente
4.26.
De over de toegewezen bedragen gevorderde wettelijke rente, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zal als op de wet gegrond worden toegewezen. [14]
Proceskosten
4.27.
[gedaagden] is de partij die overwegend in het ongelijk wordt gesteld en zij zal daarom hoofdelijk in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Een eiser met een toevoeging betaalt een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van [eiser] . De in het exploot opgenomen kosten voor verschotten heeft [eiser] wel aan de deurwaarder moeten voldoen. [15] [gedaagden] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van het griffierecht en de verschotten, tot het hierna vermelde maximaal toewijsbare bedrag (inclusief btw), en tot vergoeding van het hierna vast te stellen salaris van de gemachtigde van [eiser] . Deze vergoeding voor het salaris moet door de gemachtigde worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de gemachtigde toegekende vergoeding.
4.28.
De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 86,00
- verschotten € 4,62
- salaris gemachtigde € 660,00 (2,00 punten × € 330,00)
- nakosten
€ 132,00
Totaal € 882,62

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.121,13, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 4.433,43 vanaf 4 oktober 2022 en over € 687,70 vanaf 4 maart 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 882,62, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagden] ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.

Voetnoten

1.Productie 4 bij de conclusie van antwoord.
2.Artikel 3.13 en 3.14 van de cao.
3.Artikel 7:628 BW en artikel 2.12 van de cao.
4.Artikel 3.11 en 3.12 van de cao.
5.Artikel 1.6 van de cao.
6.Artikel 3.20 van de cao.
7.Productie 5 bij conclusie van antwoord; zie ook r.o. 2.2.
8.Artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en artikel 4.16 van de cao.
9.Artikel 7:625 BW.
10.Artikel 7:668 lid 1 en lid 3 BW.
11.Productie 5 bij de conclusie van antwoord; zie ook onder 2.2.
12.Overeenkomstig de staffel als bedoeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
13.Rapport BGK integraal 2013, pagina 71-72.
14.Artikel 6:119 BW.
15.Artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.