Op 12 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte, geboren in 1999, werd bijgestaan door raadsman mr. S.J. Nijssen. De officier van justitie, mr. I.M. Peters, presenteerde de zaak en stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen was ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.
De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht op 18 augustus 2023 te Vlissingen. De rechtbank oordeelde dat er gemeen gevaar voor goederen was, maar sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een geldboete van € 2.000,-, te voldoen in tien termijnen van € 200,-.
De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de beperkte gevolgen van de brandstichting, de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte zijn toekomst in Spanje kon opbouwen en dat de voorwaardelijke straf hem zou weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.