ECLI:NL:RBZWB:2024:2264

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/02/418356 / JE RK 24-128
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 13 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2012. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige, die onder toezicht staat van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, verlengd voor een periode van twaalf maanden, ingaande op 18 maart 2024. De kinderrechter oordeelde dat de doelstellingen van de ondertoezichtstelling tot op heden niet zijn behaald en dat er nog steeds een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige bestaat. De ouders van de minderjarige hebben onvoldoende vooruitgang geboekt in hun communicatie en samenwerking, wat de ontwikkeling van de minderjarige negatief beïnvloedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel geen contact heeft met haar vader en dat er een risico bestaat op een loyaliteitsconflict. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de ingezette hulpverlening te monitoren en te coördineren, en om te werken aan contactherstel tussen de minderjarige en haar vader. De kinderrechter heeft de verzoeken van de ouders om de ondertoezichtstelling voor een kortere periode te verlengen, afgewezen, en benadrukt dat de GI de regie moet houden over de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/418356 / JE RK 24-128
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2012.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
[de vader] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B.P.J. van Riel.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de rechtbank op 23 januari 2024;
  • de op 7 februari 2024 ingekomen brief van de GI, met als bijlage een werkplan, gedateerd 6 februari 2024;
  • het op 26 februari 2024 ontvangen e-mailbericht van de advocaat van de vader, met producties;
  • de op 26 februari 2024 ingekomen brief van de moeder.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 februari 2024, gelijktijdig met de voorgezette mondelinge behandeling in de zaak met kenmerk 02/391723 / FA RK 21-5357. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
  • de vader en zijn advocaat;
  • de partner van de moeder, de heer [naam], door de rechtbank als gemachtigde van de moeder aangemerkt;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad, die was opgeroepen in verband met de behandeling in de zaak met kenmerk 02/391723 / FA RK 21-5357.
Niet verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen is:
- de moeder.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
[minderjarige] woont bij de moeder en haar partner.
2.3
Er is geen contactregeling tussen [minderjarige] en de vader.
2.4
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij mondelinge beslissing van 8 september 2023, op schrift gesteld op 28 september 2023, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 18 september 2023 tot 18 maart 2024.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van twaalf maanden. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2
De mondelinge behandeling van het verzoek van de GI heeft gelijktijdig plaats gevonden met de bij deze rechtbank tevens aanhangige afzonderlijke bodemzaak tussen de ouders met het kenmerk C/02/391723 / FA RK 21-5357. In die zaak zal separaat worden beslist.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling - aanvullend - aangevoerd dat [minderjarige] intussen al langere tijd opgroeit zonder dat er contact is tussen haar en de vader. In het gesprek met [minderjarige] op 9 januari 2024 is merkbaar dat er weinig ruimte bij [minderjarige] is om dit te herstellen. [minderjarige] geeft aan dat zij zich in de steek gelaten voelt door haar vader en dat hij geen vaderrol heeft. De GI ziet hierin risico’s ten aanzien van [minderjarige] ’s identiteitsontwikkeling en haar zelfbeeld. De ouders communiceren niet met elkaar, het lijkt hen althans tot op heden niet te lukken om gezamenlijk besluiten te nemen over [minderjarige] . Daardoor blijft onduidelijk hoe zij samen aan het ouderschap vorm willen gaan geven. Bovendien is daar nog geen hulpverlening op ingezet. Wel is op initiatief van de GI het traject gericht op contactherstel tussen [minderjarige] en de vader voortgezet, bedoeld om vanuit de behaalde resultaten te bezien welke vorm van ouderschap daarbij het best past. Door de moeder was al hulpverlening voor het contactherstel ingeschakeld, te weten bij de [zorgaanbieder]. Deze instantie heeft de hulpverlening in de afgelopen maanden gedurende de ondertoezichtstelling voortgezet en opent één keer per twee weken samen met [minderjarige] een kaartje afkomstig van de vader. [minderjarige] wordt daarbij begeleid waar het gaat om het nadenken over of en zo ja, hoe, zij daarop wil reageren. [zorgaanbieder] geeft daarover aan dat [minderjarige] daarin een wisselende opstelling laat zien; dan weer opent zij samen met de begeleiding een envelop, maar op andere momenten wil zij dit niet. De GI wil proberen meer zicht te krijgen of/in hoeverre er bij [minderjarige] ruimte is om tot contactherstel met de vader te komen en zo dit het geval blijkt, te bezien in welke vorm dit contact kan plaatsvinden. Daarbij is de door [minderjarige] gevolgde traumabehandeling ook een factor va belang. De behandeld kinderpsycholoog van [minderjarige] heeft aangegeven dat gedurende de traumabehandeling de stresserende factoren zo beperkt mogelijk dienen te blijven en dat haar omgeving zo stabiel mogelijk moet zijn. De therapeutische ondersteuning aan [minderjarige] is momenteel beperkt tot één wekelijks consult bij de kinderpsycholoog en het is niet duidelijk in hoeverre op dit moment daadwerkelijk van traumabehandeling sprake is. Naar omstandigheden doet [minderjarige] het goed, wat niet wegneemt dat nog steeds een ontwikkelingsbedreiging wordt gezien, met name in het risico op het ontstaan van een loyaliteitsconflict wegens het ontbreken van constructieve oudercommunicatie, wat voor haar steeds meer merk- en voelbaar wordt. Er wordt daarom overwogen om voor de ouders een traject gericht op parallel solo ouderschap in te zetten.
4.2
De GI concludeert op grond van het voorgaande dat de doelstellingen van de onder-toezichtstelling niet zijn behaald en dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging niet is weggenomen. Daarom acht de GI het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd, opdat zij de afzonderlijk van elkaar lopende hulp- en ondersteuningstrajecten ten behoeve van [minderjarige] en de ouders zal kunnen (blijven) coördineren en waar nodig zal kunnen bijstellen. Een verlenging voor de duur van twaalf maanden wordt noodzakelijk geacht, omdat er in de afgelopen zes maanden geen of althans te weinig vooruitgang is geboekt.

5.De standpunten van de belanghebbenden

5.1
De moeder heeft schriftelijk aan de rechtbank bericht dat [minderjarige] kampt met gevoelens van onveiligheid over haar vader, die zijn gebaseerd op haar beleving van de afgelopen 11 jaar. Zij vindt het belangrijk voor [minderjarige] dat zij minder spanningen ervaart en dat zij daarvoor de gesprekken met de kinderpsycholoog zal voortzetten. Wel plaatst de moeder daarbij vraagtekens, meer specifiek of/in hoeverre [minderjarige] ingrijpende gebeurtenissen zal kunnen verwerken, terwijl ze met onveiligheid geconfronteerd blijft worden. Na afronding van de traumabehandeling, als de stresserende factoren voor [minderjarige] zoveel mogelijk zijn beperkt, kan worden bekeken of contact tussen [minderjarige] en haar biologische vader kan plaats vinden. Wat de moeder betreft wordt de ondertoezichtstelling verlengd.
De partner van de moeder heeft namens de moeder in aanvulling daarop ter zitting het volgende naar voren gebracht. De moeder maakt op dit moment een intensieve periode door. Zij werkt met de voor haar beschikbare therapeutische hulp/ondersteuning nog steeds aan haar trauma’s. Wat het contact tussen [minderjarige] en haar vader betreft, wordt opgemerkt dat [minderjarige] laat blijken dat zij dit niet wil of althans, dat zij daar nog niet aan toe is. Ook heeft zij nog wekelijks gesprekken met de kinderpsycholoog. [minderjarige] zit momenteel in groep 8, het is de bedoeling dat zij komend schooljaar de overstap gaat maken naar het voortgezet onderwijs. [minderjarige] is zich serieus op een andere school aan het oriënteren.
5.2
De vader merkt op dat hij gedurende een periode van zeven tot acht maanden iedere twee weken een kaartje aan [minderjarige] stuurt. Hij heeft daarbij begeleiding. Het is niet eenvoudig om iedere keer een kaartje te schrijven, terwijl hij daarop geen enkele reactie ontvangt, maar hij blijft het trouw doen. De advocaat van de vader heeft samengevat aangevoerd dat sprake is van een traag verlopend hulpverleningsproces en van onvoldoende regievoering daarover door de GI. Er is daardoor te weinig vooruitgang geboekt. Ook betreurt hij dat de moeder niet ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is verschenen. Dit met name omdat het in haar brief verwoorde standpunt hem verontrust. Ook vindt de advocaat het zorgelijk dat de moeder doende is om de geslachtsnaam van [minderjarige] te wijzigen. Dit voedt het loyaliteitsconflict bij [minderjarige] en kan aan een stap richting contactherstel in de weg staan. Het zou in de visie van de advocaat van de vader helpend zijn als de moeder ter zitting zou verschijnen en zich door een advocaat zou laten bijstaan.
Er valt binnen het kader van de ondertoezichtstelling nog veel te behalen als het gaat om het herstel van het contact tussen [minderjarige] en de vader en daarmee samenhangend de problematische oudercommunicatie. De vader heeft niet de indruk dat hij als ouder voldoende in het door de GI ontwikkelde hulp- en ondersteunings-traject wordt meegenomen. Het is daarom van belang dat de GI tot een concreet stappenplan komt en zij meer dan tot nu toe het geval is daarin de regie neemt. Gezien hetgeen waar nog aan gewerkt zal moeten worden lijkt een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van twaalf maanden noodzakelijk. Daarbij verzoekt de advocaat van de vader de kinderrechter om, in het geval dat de verlenging van de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, dit vooralsnog te doen voor beperkte duur, te weten een periode van zes maanden, en de beslissing op het nog resterende verzoek aan te houden. Daarmee kan ten aanzien van de voortgang van de hulpverlening en de te behalen doelstellingen de vinger aan de pols worden gehouden, door middel van een tussentijds toetsmoment waarbij de tot dan toe behaalde resultaten kunnen worden besproken. Ook wenst de advocaat van de vader dat de op dit moment behandelend rechter na het geven van een beslissing op het verzoek van de GI aan deze en de eveneens aan te houden bodemzaak verbonden blijft.

6.Het standpunt van de Raad

De raad is desverzocht ter zitting in de gelegenheid gesteld om haar visie over de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling te geven. De Raad kan zich vinden in het verzoek van de GI. De Raad heeft ter zitting geuit ernstige twijfels te hebben of [minderjarige] voldoende emotionele toestemming ervaart vanuit de moeder en haar partner om contact met haar vader te hebben. Volgens de Raad is daarom psycho-educatie voor de moeder en haar partner aangewezen. Ook dient het contact tussen [minderjarige] en de vader op korte termijn te worden hersteld, ook opdat zij zich een voldoende genuanceerd beeld van haar vader zal kunnen vormen. De Raad schaart zich achter de opvatting van de advocaat van de vader dat het goed zou zijn om de ondertoezichtstelling nu te verlengen voor een periode van zes maanden en de beslissing op het restantverzoek aan te houden.

7.De beoordeling

7.1.
Op basis van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, ziet de kinderrechter dat met de ingezette hulp en ondersteuning aan ouders en [minderjarige] weliswaar aan de doelstellingen van de ondertoezichtstelling wordt gewerkt, maar dat deze doelstellingen tot op heden overwegend niet zijn behaald. De vader laat zien dat hij zich actief inzet om tot contactherstel te komen, door het sturen van kaartjes aan [minderjarige] en passende betrokkenheid te tonen bij onder meer haar schoolkeuze. [minderjarige] wordt bij het ontvangen van die berichten van haar vader begeleid via [zorgaanbieder]. Dit heeft echter tot dusver nog niet geleid tot enige vorm van contact tussen [minderjarige] en de vader. Daarbij speelde ook mee dat [minderjarige] traumatherapie volgde en in verband daarmee iedere druk bij haar vermeden werd. Bovendien lijkt tot dusver nog onvoldoende aandacht te zijn geweest voor het creëren van voldoende emotionele toestemming vanuit de moeder en haar partner voor [minderjarige] om in contact met haar vader te komen. De inzet van psycho-educatie voor moeder (en haar partner) lijkt wenselijk. Ook is een traject gericht op het voortgezet ouderschap na scheiding, in de vorm van parallel solo ouderschap nog niet ingezet.
7.2
De kinderrechter is van oordeel dat de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] nog onvoldoende is weggenomen. Geconcludeerd kan worden dat [minderjarige] en met name ook beide ouders verdere hulp en ondersteuning nodig hebben. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat zij in staat zal zijn om op een goede manier om te gaan met de nare herinneringen uit het verleden, dat zij handvatten krijgt om met haar emoties en gevoelens om te gaan en dat zij deze adequaat weet te uiten, dat zij voldoende (emotionele) ruimte heeft om een fijne band met haar beide ouders te onderhouden, dat zij openlijk loyaal kan zijn naar haar ouders en dat zij zal ervaren dat haar ouders een manier hebben gevonden om gezamenlijk tot gezagsbeslissingen te komen. Gezien de ernstig verstoorde verstandhouding tussen ouders en de verschillende hulpverleners die bij [minderjarige] en ouders betrokken zijn, acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de regievoering in handen blijft van de GI. Bij de GI ligt de taak om de ingezette hulpverleningstrajecten te monitoren, om met de hulpverleners in (een overkoepelend) overleg te gaan en daarin de mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een contactherstel tussen [minderjarige] en haar vader, en om [minderjarige] , ouders en alle betrokken hulpverleners in die processen mee te nemen en hen daarover – voor zover zij daartoe gerechtigd is - te informeren.
7.3
Op grond van het vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) nog steeds wordt voldaan. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen. De kinderrechter acht de verzochte termijn van de verlenging reëel, gelet op het aantal doelstellingen waaraan nog gewerkt dient te worden, alsook rekening houdend met de fase waarin de al ingezette hulpverlening zich bevindt en met mogelijk nog te starten andere (aanvullende) hulpverlening. Aan het verzoek om de ondertoezichtstelling nu slechts voor de duur van zes maanden te verlengen onder aanhouding van de rest van het verzoek, gaat de kinderrechter voorbij. De kinderrechter kan zich voorstellen dat de vader het belangrijk vindt dat er concrete stappen worden gezet als het gaat om contactherstel, maar niet gezegd kan worden dat er tot nu toe geen of onvoldoende hulpverlening door de GI is ingezet. Het valt de GI niet aan te rekenen dat zij tot nu toe op aanraden van de behandelaar van [minderjarige] geen druk op haar heeft gelegd. Daarom zal bij de hierna te geven beslissing de ondertoezichtstelling worden verlengd voor een periode als door de GI verzocht, te weten voor de duur van twaalf maanden.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 18 maart 2024 tot
18 maart 2025;
8.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024 door mr. Bollen, kinderrechter, in aanwezigheid de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.