ECLI:NL:RBZWB:2024:2263

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/02/418269 / JE RK 24-111
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de jeugdzorg

Op 20 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant, had verzocht om deze verlenging voor een periode van negen maanden. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. De moeder was niet verschenen, maar had wel een brief gestuurd waarin zij haar situatie toelichtte.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de zorg- en opvoedsituatie van de kinderen bij de vader op verschillende punten zijn afgenomen. De vader heeft stappen gezet in de verbetering van de opvoedsituatie, maar er zijn nog belangrijke verbeterpunten, zoals het hanteren van vaste bedtijden en het ontbreken van schriftelijke afspraken tussen de ouders over de invulling van het ouderschap. De situatie van de moeder blijft onduidelijk, wat de kwetsbaarheid van de situatie van de kinderen vergroot.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling nog steeds wordt voldaan en heeft daarom de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 23 november 2024. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/418269 / JE RK 24-111
Datum uitspraak: 20 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2017
[minderjarige 2] ,
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2015.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 19 januari 2024;
  • de brief van de GI van 15 februari 2024, met als bijlagen een plan van aanpak en evaluatie plan van aanpak ondertoezichtstelling en een werkplan ondertoezichtstelling;
  • de op 20 februari 2024 ingekomen brief van de moeder.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Wel heeft de rechtbank van haar een brief ontvangen.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de vader.
2.3
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij mondelinge beslissing van 20 februari 2023, schriftelijk uitgewerkt op 8 maart 2023, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 23 februari 2023 tot 23 februari 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van negen maanden. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend aangevoerd dat begin 2023 de vader nog een vooraankondiging schriftelijk aanwijzing heeft ontvangen wegens het verlenen van onvoldoende medewerking aan de hulpverlening. Inmiddels zet hij zich positief in om de opvoedsituatie van de kinderen te verbeteren. Desondanks wordt gezien dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] nog in hun ontwikkeling worden bedreigd.
4.2
[minderjarige 2] zit in groep 3 van [basisschool] in [plaats 1] . [minderjarige 1] gaat naar de [school] in [plaats 2] vanwege zijn aandoening ‘magenis smith’, hij is lichamelijk en cognitief beperkt. Wegens schoolverzuim van [minderjarige 1] heeft de vader in juni 2023 een waarschuwingsbrief ontvangen van de leerplichtambtenaar. Ook bleek dat [minderjarige 2] met regelmaat te laat op school kwam en dat zij vermoeid en prikkelbaar was op school. Voor [minderjarige 2] is echter geen melding gedaan. Vader kampte in die periode onder meer met financiële problemen, hetgeen tot uiting kwam in de wijze waarop de zorg voor de kinderen door hem werd opgepakt. Opvoedondersteuning voor de vader voor onder meer het ochtend- en avondritueel werd daarom nodig geacht, opdat de kinderen (en de vader) een goede nachtrust kennen en de kinderen op tijd naar school gaan.
4.3
Daaropvolgend komt de hulpverlening moeilijk op gang omdat de vader afspraken afhoudt. Tevens laat oma vaderszijde in augustus 2023 weten dat [minderjarige 2] in de avond op blote voeten alleen de straat op is gegaan. Ze is door een man die in het café zat naar oma gebracht. Vader was met [minderjarige 1] even een boodschap doen, wat langer duurde dan verwacht. [minderjarige 2] was hierdoor overstuur en zij wilde vervolgens naar oma lopen. In augustus 2023 volgt een startgesprek met de vader en daaropvolgend in september 2023 een groot overleg op de school van [minderjarige 1] ( [school] ). Daarnaast is het netwerk, te weten de oma’s van vaders- en moeders kant intensiever betrokken. Er worden afspraken gemaakt om de vader - waar nodig - te ondersteunen, maar ook om indien het niet goed mocht gaan, dit met elkaar te bespreken.
4.4
In augustus respectievelijk december 2023 volgen er zorgmeldingen bij Veilig Thuis door een anonieme melder. SDW is daarop gestart met ondersteuning van de vader. Sindsdien is de positieve ontwikkeling bij de vader en de kinderen langzaam maar gestaag ingezet. De woning van de vader oogt veel opgeruimder, de vader zit beter in zijn vel en de kinderen komen over het algemeen op tijd op school. [minderjarige 2] heeft inmiddels individuele gesprekken met het SDW met als doel zich te kunnen uiten bij een neutrale persoon over haar gevoelens met betrekking tot de opvoedsituatie en het contact met haar moeder. Dit verkeert nog in de kennismakingsfase. [minderjarige 2] heeft aangegeven blij te zijn dat ze nu op tijd op school is, maar dat ze wel moeilijk haar bed uit komt, omdat ze laat naar bed gaat. Ook heeft de vader sinds het beter met hem gaat geen persoonlijke hulp meer nodig. Daarbij heeft hij bewindvoering, wat maakt dat er nauwelijks meer van financiële problemen sprake is. Ook is de aanvankelijke druk op de vader om de post open te maken daarmee weggenomen. Het is nu van belang om de gunstige ontwikkelingen vast te houden. Er zal bovendien de komende tijd door de vader met de hulpverlening aan het avondritueel worden gewerkt, dit omdat de kinderen momenteel geen vaste bedtijden hebben, [minderjarige 2] en ook [minderjarige 1] slapen met grote regelmaat bij de vader in bed. Met het oog op de slaapproblemen van de kinderen waaronder meer specifiek [minderjarige 1] is het van belang dat er een medisch regievoerder wordt aangesteld om de ontwikkelingen daaromtrent te volgen en vervolgens die stappen te nemen die daarin nodig zijn.
4.5
Het blijkt lastig om met de moeder tot afspraken te komen. Zij heeft goede bedoelingen, echter lukt het haar niet om deze om te zetten in daden. Ook is er een periode geweest dat de moeder voor de contacten met de kinderen bij de vader thuis kwam en zij daar dan ook bleef slapen. Dit bleek verwarrend voor de kinderen en ook niet goed voor de gemoedstoestand van de vader. Hij heeft de neiging de moeder te willen helpen, wat vervolgens invloed heeft op zijn gemoedstoestand. Het is daarom voor de komende periode van belang om schriftelijk een omgangsregeling vast te leggen voor de momenten dat de GI niet langer meer betrokken is.
4.6
Een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van negen maanden is in de visie van de GI nog noodzakelijk. De veiligheid van de kinderen bij de ouders is nog onvoldoende gewaarborgd. Het grootste risico schuilt in de afwezigheid van de moeder en de onduidelijkheid over haar gemoedstoestand en mogelijk drugsgebruik. De moeder is op dit moment geen stabiele opvoeder voor de kinderen. Ook zorgt het niet of althans onvoldoende nakomen van (gespreks)afspraken door haar ervoor dat onduidelijk blijft of c.q. welke rol zij daarin in de toekomst zal kunnen vervullen. Daarnaast geldt dat er geen communicatie- en omgangsafspraken zijn tussen de ouders. De vader kan naast de ondersteuning in het kader van de ondertoezichtstelling bij de zorg voor en de opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] een beroep doen op zijn (familie)netwerk. Echter had hij ook gehoopt dat de moeder daarin een belangrijk aandeel op zich zou nemen.
Hulp in het vrijwillig kader is nog niet haalbaar gebleken gezien de aard van de problematiek, de wisselende medewerking van de ouders in het verleden, de relatie tussen de ouders en het ontbreken van een ouderschapsplan en/of een omgangsregeling. Van primair belang op dit moment is dat er tussen de ouders afspraken over het ouderschap worden gemaakt en dat er zicht komt op de situatie van de moeder, opdat er perspectief aan de kinderen geboden kan gaan worden. Voor de kinderen is het momenteel niet duidelijk welke rol hun moeder heeft in de toekomst en dat brengt onzekerheden met zich mee.
De verwachting is dat binnen een periode van negen maanden het zal lukken om de zorgen rondom de kinderen weg te nemen en zelfstandig of met vrijwillige hulpverlening verder te gaan.

5.De standpunten

5.1
Van de moeder is op 20 februari 2024 een brief ontvangen. Daarin geeft zij - samengevat - aan dat zij om financiële en praktische redenen niet in staat is bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. Zij houdt erg veel van haar kinderen en zij is oprecht geïnteresseerd in hun ontwikkeling. Wat haar persoonlijke situatie betreft geldt dat zij na een zeer moeilijke tijd en daarnaast gezondheidsproblemen wegens twee herseninfarcten thans onder behandeling is bij een psycholoog. Daarnaast wordt zij thuis begeleid door het maatschappelijk werk om haar leven weer op de rails te krijgen. Samen met de begeleiding werkt zij aan het opruimen en het op orde houden van haar woning, het creëren van een veilig en tevens sociaal netwerk om zich heen en het opbouwen van haar leven. Tevens is zij bezig met nog lopende onderzoeken in het ziekenhuis.
Zij heeft momenteel één maal per week op vrijdag/zaterdag contact met de kinderen bij haar ouders. Naast dat dit contact beperkt is in omvang is dit voor haarzelf en ook voor de kinderen niet ideaal. Zij is daarom vastbesloten om haar leven weer op de rails te krijgen en haar kinderen zo snel mogelijk vaker te zien. Daartoe wil zij binnen nu en een jaar terug verhuizen naar Brabant, zodra er daarvoor mogelijkheden zijn. Zij staat open voor hulp en zij is bereid om te vechten voor haar kinderen. Verder vindt zij het belangrijk dat, voordat de hulpverlening over gaat naar een vrijwillig kader, er een ouderschapsplan wordt opgesteld. Dit opdat er zowel voor haar als voor de kinderen duidelijkheid zal zijn. Zij benadrukt in dat verband dat de kinderen telkens laten zien uit te kijken naar de contact-momenten met haar. Het raakt haar zeer dat zij en de kinderen elkaar zo weinig zien. Ten slotte merkt de moeder op dat het contact tussen haar en de vader vaak goed verloopt, dat zij goed met elkaar communiceren en dat zij blij is dat hij de vader van haar kinderen is.
5.2
De vader heeft mondeling naar voren gebracht dat hij aanvankelijk met de beschikbare hulp en ondersteuning een positieve start wist te maken, maar dat hij daarna ook een zekere terugval heeft gekend. Die heeft hij inmiddels achter zich kunnen laten. Wel ziet hij in dat hulp en ondersteuning in een verplicht kader voor hem en voor de moeder op dit moment nog noodzakelijk is. Hij kan daarom achter een verlenging staan, daarbij nadrukkelijk rekening houdend met de kortere periode van negen maanden die is verzocht.

6.De beoordeling

6.1
Uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling blijkt naar het oordeel van de kinderrechter in overtuigende mate dat de zorgen die er waren over de zorg- en opvoedsituatie van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de vader op een belangrijk aantal punten zijn weg- ofwel zijn afgenomen. De woning van de vader oogt veel opgeruimder en de kinderen komen over het algemeen op tijd op school. Wel is het hanteren van vaste bedtijden nog een belangrijk verbeterpunt. Ook ontbreken op dit moment nog concrete afspraken tussen de ouders op schrift over de invulling van het ouderschap. Daaraan ligt mede ten grondslag dat er nog onvoldoende zicht is op de situatie van de moeder, meer specifiek bezien vanuit de vraag welke rol zij als ouder/opvoeder van de kinderen zal kunnen gaan vervullen. Daarvan uit bezien is de situatie onverminderd kwetsbaar gebleken en is het daarom in dit stadium in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] aangewezen dat de GI de verdere voortgang in een verplicht kader kan blijven monitoren en waar nodig daarover de regie kan blijven voeren.
6.2
Op grond van het vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor ondertoezichtstelling nog steeds wordt voldaan. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verlengen voor de duur van negen maanden, als verzocht. (artikel 1:260, eerste lid, BW).

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] met ingang van 23 februari 2024 tot 23 november 2024;
7.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024 door mr. Van de Kraats, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 23 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.