ECLI:NL:RBZWB:2024:2262

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/02/419071 / JE RK 24-247
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking spoeduithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 20 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de spoeduithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aanhangig gemaakt door de gecertificeerde instelling (GI), de Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam. De moeder van [minderjarige], die belast is met het ouderlijk gezag, is als belanghebbende aangemerkt. De mondelinge behandeling vond plaats met gesloten deuren, waarbij de moeder, haar advocaat mr. P. Doorakkers, en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de zorgen rondom de opvoedsituatie van [minderjarige] in het gezin van de moeder in overweging genomen. Er zijn ernstige zorgen geuit over de psychische problematiek van de moeder, die onder andere te maken heeft met verslavingsproblematiek en een onveilige thuissituatie. De moeder heeft aangegeven dat zij inziet dat de uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige] is, maar blijft van mening dat de situatie anders had gekund. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] zijn toegenomen en dat de moeder onvoldoende beschikbaar is als opvoeder.

De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin te verlengen voor een periode van vier maanden, tot 27 juni 2024. De beslissing op het resterende verzoek is aangehouden in afwachting van een verslag van de GI over de voortgang van de hulpverlening aan de moeder. De kinderrechter heeft de beschikking mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/419071 / JE RK 24-247 (spoed)
C/02/419077 / JE RK 24-249 (regulier)
Datum uitspraak: 20 februari 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een spoeduithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam.
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats],
advocaat: mr. P. Doorakkers te Oosterhout.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 13 februari 2023 en de daarin genoemde stukken;
- het op 16 februari 2024 ontvangen plan van aanpak, met bijlage, waaronder een verzuimlijst school.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 februari 2024.
Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • mevrouw [naam 1], vertegenwoordigende de GI.
Tevens zijn verschenen, ter ondersteuning van de moeder:
  • mevrouw [naam 2], verbonden aan Bemoeizorg;
  • de heer [naam 3], familievriend van de moeder.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2
[minderjarige] woont bij de moeder. Op dit moment verblijft [minderjarige] feitelijk in een pleeggezin.
2.3
Bij beschikking van 18 januari 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 18 januari 2025.
2.4
Bij tussenbeschikking in deze zaak van 14 februari 2024 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (pleeggezin), met ingang van 13 februari 2024 tot 27 februari 2024. Het resterende deel van het spoedverzoek, te weten voor een periode van twee weken, alsmede het verzoek van de GI
- althans in oorspronkelijke vorm - om een (aansluitende) machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van zes maanden, is aangehouden tot de mondelinge behandeling op 20 februari 2024 te 11:15 uur, waarvoor de moeder, haar advocaat en de GI zijn opgeroepen om alsdan op het voorliggend verzoek te worden gehoord.

3.Het standpunt van de GI

3.1
Ter onderbouwing van het voorliggend verzoek is namens de GI schriftelijk en mondeling aanvullend aangevoerd dat [minderjarige] op een daartoe strekkend verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming onder toezicht is gesteld van de GI met ingang van 18 januari 2024 voor de duur van één jaar. Er zijn zorgen rondom de leef- zorg en opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder. [minderjarige] woont bij haar moeder. Er is geen contact tussen de ouders. Ook is er tussen de vader - wiens woonadres onbekend is - en [minderjarige] geen contact. In juni 2017 is Veilig Thuis betrokken geraakt wegens verslavingsproblematiek op meerdere vlakken van de moeder en agressie/geweld in de relatiesfeer. [minderjarige] is getuige geweest van huiselijk geweld. Zij heeft een ontwikkelingsachterstand opgelopen, waarvoor logopedie is ingezet. [minderjarige] heeft ook wegens veelvuldig schoolverzuim door ziekte de nodige lesstof gemist. Deze achterstand heeft zij vervolgens wel redelijk weten in te halen. Gezien wordt dat sprake is van een liefdevolle band tussen de moeder en [minderjarige] en dat de moeder haar uiterste best doet. Desondanks is de moeder wegens haar individuele problematiek voor [minderjarige] als opvoeder/verzorger niet of althans onvoldoende beschikbaar gebleken. De inzet van hulp en ondersteuning, waaronder ASVZ, CJG alsook een IAG traject heeft daarin geen of onvoldoende verandering kunnen brengen, ofwel door vroegtijdige beëindiging ofwel het zich onvoldoende houden aan gemaakte afspraken. De moeder ontvangt thans ondersteuning vanuit Bemoeizorg, maar de problematiek in al zijn omvang heeft er niettemin toe geleid dat zij continu spanning en stress ervaart. Ook [minderjarige] kent veel onrust en wellicht ook stress, maar zij geeft daaraan geen uiting. De indruk is ontstaan dat zij continu in de overlevingsstand zit. De Raad heeft daarover in de onderzoekrapportage opgemerkt dat onderzocht dient te worden of zij ander gedrag laat zien wanneer zij in een meer rustige en stabiele opvoedsituatie verblijft met voldoende emotionele aandacht en beschikbaarheid van een volwassene/hechtingsfiguur naast de hechting met haar moeder. Vervolgens kan worden vastgesteld of mogelijk individuele hulpverlening zoals PMT een optie is. Het is de wens van IAG om dit traject een nieuwe kans van slagen te geven, zij het binnen het gedwongen kader. Gebleken is dat de moeder zich met het oog daarop heeft open gesteld voor het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
3.3
Sindsdien is er een situatie ontstaan, waarin sprake is van zodanig forse zorgen over de psychische problematiek van de moeder dat geen andere optie meer werd gezien dan over te gaan tot indiening van een spoedverzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg. De moeder liet symptomen van wanen zien, zij sprak over kinderen die kleding van asielzoekers aan hadden, dat die kinderen niet mee wilden en ineens in de auto werden gezet en er geen moeder bij aanwezig was en dat sprake was van kinderhandel. Verder gaf de moeder aan dat zij (weer) soft- en harddrugs gebruikt. De moeder liet tevens blijken de situatie niet meer aan te kunnen. Daarnaast waren er zorgen over het forse schoolverzuim van [minderjarige]. Ook gaf [minderjarige] in een gesprek op 6 februari 2024 aan dat haar moeder een nieuwe vriend heeft, die er dagelijks is en dat zij samen blowen en dat zij veel cadeautjes en geld krijgt. De moeder gaf daarover desgevraagd geen openheid. De zorgen over de psychische problematiek van de moeder in combinatie met haar middelengebruik zijn inmiddels te groot geworden. Dit klemt temeer nu de moeder uiteindelijk heeft aangegeven dat zij een terugval heeft in cocaïne gebruik. Daarnaast is gebleken van dagelijks alcoholgebruik en tevens gebruik van slaapmedicatie (Diazepam).
3.4
[minderjarige] heeft in het pleeggezin een goede start gemaakt. Sinds vandaag gaat zij naar een andere school. Zij laat zien goed te kunnen schakelen. [minderjarige] heeft opvallende uitspraken gedaan over de situatie thuis bij haar moeder. De GI acht het van belang dat de moeder beter voor zichzelf gaat zorgen, dat er voor haar een andere woonsituatie beschikbaar komt en dat zij in het vervolg in haar eigen belang en ook meer specifiek dat van [minderjarige] de juiste keuzes weet te maken. Daartoe is een aanvraag voor een indicatie voor beschermd wonen gedaan en wordt de moeder voor FACT zorg aangemeld, alsook voor behandeling bij Novadic Kentron. Tevens is een start gemaakt met een opbouwend contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder. Daarnaast staat de GI in contact met Amarant om de mogelijkheden te onderzoeken in het kader van het volgen van een ouder-kind traject. De GI acht het in het belang van [minderjarige] aangewezen, in afwachting van het verloop en resultaat van de hulpverlening aan de moeder, dat de machtiging tot uithuisplaatsing aansluitend op de spoedmachtiging in elk geval wordt verleend voor de duur van vier maanden, onder aanhouding van de beslissing op het restantverzoek. Met het aldus aangepaste verzoek wil de GI richting de moeder een blijk van vertrouwen laten zien dat naar verwachting binnen die periode bereikt zal kunnen worden dat zij en [minderjarige] in een nieuwe situatie weer verantwoord en veilig bij elkaar kunnen wonen.

4.Het standpunt van de belanghebbende

4.1
De moeder heeft opgemerkt dat zij inziet dat de uithuisplaatsing voor [minderjarige] op dit moment het meest in haar belang is. Dit heeft zij, ondanks haar eigen voorgeschiedenis en de impactvolle wijze waarop aan de uithuisplaatsing uitvoering is gegeven, aan [minderjarige] duidelijk weten te maken. Wel blijft zij van mening dat dit allemaal anders had gekund. Zij hoopt dat het goed gaat met [minderjarige] in het pleeggezin.
4.2
De advocaat van de moeder heeft aanvullend naar voren gebracht dat de moeder laat blijken de ernst van de zorgen rondom de zorg- en opvoedsituatie van [minderjarige] en haar ontwikkeling in te zien. Nu [minderjarige] uit huis is geplaatst is het in haar belang noodzakelijk dat, zodra de moeder een andere geschikte woonsituatie heeft en de hulpverlening voor haar individuele problematiek voldoende in gang is gezet [minderjarige], zodra de GI dit verantwoord acht, weer bij de moeder kan zijn.
4.3
De heer [naam 3] heeft aangegeven dat hij blijft bij zijn opmerking tijdens de vorige mondelinge behandeling, luidende dat de ontstane problemen in hoofdzaak zijn veroorzaakt door de spannings- en stressvolle woon- en leefsituatie van de moeder en [minderjarige], welke problemen voor een directe belemmering zorgden om verantwoord en adequaat aan de zorg voor en de opvoeding van [minderjarige] uitvoering te geven. Nog afgezien van de wijze waarop de uithuisplaatsing van [minderjarige] is verlopen had in zijn opvatting eerder iets gedaan kunnen worden om dit te voorkomen. Hij hoopt dat de moeder zo snel mogelijk een geschikte andere woonsituatie zal hebben, opdat zij en [minderjarige] zodra dit weer mogelijk en verantwoord is, met elkaar kunnen worden herenigd.

5.De nadere beoordeling

5.1
Bij beschikking van 13 februari 2024 heeft deze rechtbank de spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (pleeggezin) met ingang van 13 februari 2024 tot 27 februari 2024. De GI (verzoeker) en de belanghebbende zijn thans gehoord. Niet is gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven tot een ander oordeel.
5.2
Nu hierna beslist zal worden op het reguliere verzoek zal het resterende deel van het spoedverzoek bij gebrek aan belang worden afgewezen.
5.3
De kinderrechter kan op een daartoe strekkend verzoek een machtiging verlenen aan de gecertificeerde instelling om de minderjarige uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
In het licht daarvan overweegt de kinderrechter als volgt.
5.4
De inhoud van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling strekken tot de overtuiging dat de reeds bestaande zorgen rondom de ontwikkeling van [minderjarige] wegens het niet of althans onvoldoende beschikbaar zijn van de moeder als verzorger/opvoeder, intussen in omvang zijn toegenomen. Gebleken is van een terugval bij de moeder in het gebruik van soft- en harddrugs en dat zij kampt met waanbeelden. Tevens was sprake van fors schoolverzuim bij [minderjarige]. In het pleeggezin heeft [minderjarige] intussen een goede start gemaakt. Ook gaat zij sinds kort naar een andere school. Er is inmiddels een start gemaakt met een opbouwend contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder. Verder is voor de moeder een indicatie aangevraagd voor beschermd wonen. Ook is zij aangemeld voor FACT zorg en voor behandeling bij Novadic Kentron. Daarnaast worden in samenspraak met Amarant de mogelijkheden onderzocht in het kader van een ouder-kind traject. Van belang is dat de rustige situatie die [minderjarige] in het pleeggezin kent voorlopig gehandhaafd blijft en dat de moeder met de ingezette en nog in te zetten hulp/ondersteuning/behandeling in een nieuwe (andere) woonomgeving kan starten en aan zichzelf kan werken, opdat zij en [minderjarige], zodra de GI dit mogelijk en verantwoord acht, weer gezamenlijk van een zorg/opvoedsituatie, daargelaten in welke vorm dat zal zijn, deel uit kunnen maken.
5.5
Op grond van het vorenstaande acht de kinderrechter aan de hiervóór vermelde wettelijke vereisten voor een machtiging tot uithuisplaatsing voldaan. Daarom zal overeenkomstig het gewijzigd verzoek van de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] worden verleend in een voorziening voor pleegzorg (pleeggezin) voor een periode van vier maanden, te weten tot 27 juni 2024. De beslissing op het nog resterend verzoek (twee maanden) wordt pro forma aangehouden, in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI omtrent het verloop en de resultaten van de hulp/ondersteuning/begeleiding van de moeder.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
handhaaft voormelde beslissing, voor zover een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing is verleend van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (pleeggezin) tot 27 februari 2024;
6.2
wijst het resterende deel van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing af;
6.3
verleent een aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing betreffende de minderjarige [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (pleeggezin) tot uiterlijk 27 juni 2024;
6.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
houdt de behandeling van het restantverzoek aan tot
donderdag, 6 juni 2024 Pro Forma, zulks met inachtneming van het hiervóór in 5.5. overwogene;
6.6
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024 door mr. Van de Kraats, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Baremans, griffier, en op schrift gesteld op 23 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.