Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] Gmbh
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd omdat betrokkene als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat zou hebben vastgehouden op 18 september 2022. Betrokkene, een GmbH, heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het eerdere beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 12 maart 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig en heeft het verzoek gedaan om het beroep gegrond te verklaren.
Betrokkene heeft in het beroepschrift aangevoerd dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden, omdat het voertuig op het moment van de overtreding was verhuurd. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst die door betrokkene is overgelegd, beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoet aan de vereisten van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De kantonrechter heeft overwogen dat, op basis van artikel 5 Wahv, de boete alleen aan de kentekenhouder kan worden opgelegd als niet kan worden vastgesteld wie de bestuurder was. Aangezien betrokkene een geldige huurovereenkomst heeft overgelegd, is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat de boete ten onrechte aan betrokkene is opgelegd.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en bepaald dat het bedrag van € 359 dat betrokkene als zekerheid heeft betaald, door de officier van justitie moet worden terugbetaald. Deze uitspraak is gedaan door kantonrechter M.A.V. van Aardenne, bijgestaan door griffier C.A. Lequin, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.