Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 14 juni 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld, nadat de officier van justitie het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 12 maart 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de verklaring van de verbalisant en de argumenten van de betrokkene. De betrokkene stelde dat hij nooit zijn telefoon in de auto gebruikt en dat de politie de situatie verkeerd had waargenomen. De zittingsvertegenwoordiger heeft aangevoerd dat er geen staandehouding heeft plaatsgevonden en dat de verbalisant zich de gedraging niet meer kon herinneren. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag biedt voor de vaststelling van de gedraging, tenzij er specifieke feiten zijn die aan de juistheid van die verklaring twijfelen.
De kantonrechter concludeerde dat er geen gegronde reden was om van staandehouding af te zien, aangezien de verbalisant niet beschikte over de middelen om de bestuurder staande te houden. Hierdoor was de boete ten onrechte opgelegd aan de kentekenhouder. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en droeg de officier van justitie op het betaalde bedrag van € 359 aan de betrokkene terug te betalen. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.