Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 26 mei 2022. Betrokkene heeft betwist dat hij de gedraging heeft verricht en verklaarde dat hij stilstond om zijn telefoon te pakken. Tijdens de zitting heeft betrokkene zijn standpunt toegelicht en aangegeven dat hij de boete onterecht vond, waarbij hij benadrukte dat het hem om het principe ging en niet om het geld.
De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, heeft het beroep ongegrond verklaard en verwezen naar de verklaringen van de verbalisanten, die hebben genoteerd dat betrokkene tijdens het rijden een telefoon vasthield. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de gedraging heeft plaatsgevonden. De consistentie van de verklaring van betrokkene en de mogelijkheid van een verkeerde waarneming door de verbalisanten zijn doorslaggevend geweest voor de beslissing.
De kantonrechter heeft het beroep gegrond verklaard, de beschikking waarbij de boete was opgelegd vernietigd en bepaald dat het bedrag van € 249 dat betrokkene als zekerheid had betaald, door de officier van justitie moet worden terugbetaald. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.